Dit interview is afgenomen in mei 2019 in Tilburg door Herman Teerhöfer. Lies is een 90-jarige kordate vrouw die een en ander kan vertellen over haar jaren tijdens de oorlog 1942-1945 in Nederlands-Indië. Als tiener leefde ze met haar moeder en andere kinderen en vrouwen opgesloten in verschillende kampen. Het was een moeilijke tijd waarin Lies zich toch goed staande heeft kunnen houden. Ook van de periode ervoor, de tijd dat de Nederlanders de macht in Indië hadden, geeft ze een interessant beeld.

Lies van Zwieten

Elisa Sofia Maria van Zwieten is geboren in Nederlands-Indië, in Djombang op Oost-Java, op 28 maart 1929. Haar ouders waren Jan van Zwieten (12-8-1904) en Henrika Maria Brand (30-9-1907). De moeder van Lies was opgegroeid midden in Den Haag waar haar ouders een sjieke zaak hadden in maatkleding. Na de Indië-tijd zouden de kinderen Lies en Jan met hun ouders ook bij de grootouders met de kledingzaak in Den Haag gaan wonen. 

Vader Jan van Zwieten was geboren in Kediri, Indië. Hij was een strenge man, recht door zee; als katholiek was hij ook recht in de leer. Het was een man die respect afdwong. Moeder volgde haar man in zijn opvattingen, maar was af en toe wel genegen ietsje losser om te gaan met de regels. Ze was heel Europees in haar gedrag, droeg deftige kleding en vaak een hoed. Dat viel wel op.  

De echtgenoot van Lies, Jan van Putten was geboren en getogen in Nederland en opgeleid als chemicus. Hij ging naar Indië om er te werken in de suikerindustrie en moest er controleren op kwaliteit, smaak en korrelgrootte. Later kreeg hij een baan in de Suikerfabriek Djombang als directeur. De fabriek was eigendom van de firma Tiedeman en Van Kerchem, een firma die meer fabrieken over de hele wereld had.

Nederlanders in Nederlands-Indië

Als Nederlanders hadden zij een bevoorrechte positie in de Indische samenleving. Vader werkte in de fabriek, moeder was ‘mevrouw’ en hield zich bezig met de inrichting van het huis en met kleding.

Eigenlijk een luxe bestaan. Lies had nog een jonger broertje, ook Jan genoemd. Met zijn vieren woonden ze in een vrij groot en luxueus huis, gebouwd in Europese stijl en vol met prachtige meubels die moeder had laten maken naar voorbeeld van foto’s in tijdschriften. Nederlandse werknemers van de suikerfabrieken mochten zo’n huis huren van de onderneming. Het gezin Van Zwieten had enkele bedienden: een djongos voor de huishouding, een baboe voor kinderen en slaapkamers, een kokkie voor het koken, een wasvrouw en een jongen voor de tuin.

Vader had een eigen chauffeur. Die droeg schoenen, terwijl alle andere Indiërs op blote voeten liepen. De chauffeur kon lezen en schrijven en droeg een jasje. Bijzonder was ook de chauffeur van opa Van Putten, een weduwnaar die de kinderen met de auto wel eens kwam ophalen om te komen logeren. Lies realiseerde zich wel dat ze een bevoorrecht kind was. 

In de fabriek van vader werkten zo’n zestal Europeanen in de leiding. En er waren honderden Indische arbeiders bezig met planten, oogsten en vervoeren van het suikerriet. De verwerking van suikerriet was een grote economische en industriële factor in Nederlands-Indië en vooral in midden Java waren meerdere suikerfabrieken.

School en kerk

Lies zat op een school van de zusters ursulinen in Malang. Haar broer zat bij de fraters op school, ook in Malang. De zusters hadden een groot complex, met kleuterschool, lagere school, een kweekschool voor de opleiding van onderwijzers en een weeshuis. Er waren in de lagere school ook aparte afdelingen: een afdeling voor de armen die geen schoolgeld konden betalen, een voor de weeskinderen en een voor de meer gegoede kinderen. Dat waren vaak kinderen van overheidspersoneel of van militairen, meest Nederlandse kinderen en Chinezen. 

Lies werd thuis en op de zusterschool heel katholiek opgevoed, met allerklei regels over gedrag en vooral beleefdheid. Een maal per maand ging ze biechten, maar het waren geen prettige biechtgesprekjes. Het was niet persoonlijk. Ook met de zusters had ze geen persoonlijke band. 

De kinderen werden elke dag met de schoolbus opgehaald en terug naar huis gebracht. Ouders die dat niet konden betalen stuurden hun kinderen naar de inlandse school. 

De kerk was ook in de stad Malang. Dat was te ver om regelmatig naar toe te gaan. 

Lies had een gelukkige jeugd. Ze speelde veel met Indische kinderen, maar dat waren er wel van rijkere Indische mensen. Die keken op naar de Nederlanders, maar reageerden nooit op een negatieve manier naar Lies of haar broertje. Lies voelde wel het verschil in positie tussen Indiërs en Europeanen.

De oorlog begint

Het was begin jaren 40 onrustig op Java. Je voelde wel dat er iets ging gebeuren. Vader was el enkele malen op herhaling geweest bij het leger en bleef in dienst toen de oorlogsverklaring door Japan werd uitgeroepen. Alle mannen werden geïnterneerd. Java werd in de eerste week van maart 1942 in een of twee dagen door Japan ingenomen.

Moeder wilde niet met de twee kinderen alleen achterblijven op de onderneming en ging naar familie in Malang. Daar verbleven ze een tijdje, totdat alle Nederlandse vrouwen en kinderen werden samengebracht in de suikerfabriek van Malang, Kebon Agung. Een bekend gebied. Daar ontmoetten ze ook Nederlandse vrienden en bekenden. Het was daar toch redelijk rustig en veilig, maar echt vrij was je niet. Moeder kreeg nog wel een beperkt inkomen, voor eten werd gezorgd en je had contact met andere Nederlanders. Ze konden ook nog wel een en ander zelf regelen. Ze zagen nauwelijks Japanners. Naar school gaan konden Lies en Jan niet meer, maar ze speelden veel met de andere kinderen: tennissen en rolschaatsen.

Naar de kampen

Na enkele maanden werden moeder en Lies per trein naar een andere verblijfplaats gebracht in de buurt van Semarang, midden Java. In dit jappenkamp bleven ze ongeveer een jaar. Jan werd naar een mannenafdeling van het kamp gebracht. De mannen en jongens werden te werk gesteld op het land of als houthakker in het bos. Het jappenkamp was meestal een bestaand gebouw, een oud schoolgebouw of een bedrijf met grote zalen. Per gezin was er niet veel ruimte om te wonen. Om het kamp heen stond hoog prikkeldraad. Lies en haar moeder woonden er samen met een zus van moeder en diens dochtertje, Marretje Pieloor, enkele jaren jonger dan Lies. Ze verhuisden drie- of viermaal naar een ander kamp maar bleven steeds samen. De aanwezigheid van familieleden gaf veel steun.

De moeder van Lies was vrijgesteld van werk vanwege longproblemen maar de tante van Lies werkte wel in het kamp. Zij kon nog af en toe iets extra te eten meebrengen, al waren dat maar kleine beetjes. Met Marretje bleef Lies ook na de kamptijd goed contact houden. Ze waren zeer betrokken op elkaar en hielpen elkaar waar het maar kon.  

De dagen in het kamp werden in beslag genomen door het werk dat ze kregen opgedragen, en door de zorg voor hun verblijf en hun kleding. Ook Lies moest werken. Ze bracht klaargemaakt eten op een bepaald tijdstip rond voor oude mensen. In de eerste tijd waren het nog de nonnen die kookten. De kwaliteit en de smaak van het eten was per kamp heel wisselend. Meestal was het een hoopje rijst met ‘iets’, soms wat groente of saus. Maar steeds te weinig. Je at echt alles op, of het smaakte of niet.

In de schaarse vrije tijd maakte Lies tekeningen in een poesiealbum van de dingen die ze om zich heen zag. Het gaf haar een gevoel van vrijheid en van waardering. Ook al was er niemand die het bekeek of beoordeelde.

Over het katholieke geloof of de religieuze feesten praatten de vrouwen nog wel met anderen, maar dat werd allengs steeds minder. Naar de mis gaan kon je niet, bidden of zingen deed je steeds minder. De nonnen woonden in een apart gedeelte van het kamp dus die zag je niet meer. Kerstmis en Pasen werden nauwelijks gevierd. Er was ook niets om erbij te gebruiken. Het leven ging steeds meer draaien om voedsel. Waar kon je nog iets vinden ter aanvulling? 

In het kamp was ieder gezinnetje nogal op zichzelf. Vriendschap of solidariteit heeft Lies niet veel ervaren. Het was ieder groepje voor zich. 

Toch gebeurden er wel eens bijzondere dingen bij het op appel staan. De Japanse commandant liep dan langs om te kijken of hij aantrekkelijke meisjes zag. Vooral de moeders hielden dan hun hart vast. Maar als een jong meisje van 13 of 14 jaar de opdracht kreeg van een Jap om een stap naar voren te doen, kwam vaak een of andere jongedame tussenbeide en bood aan de taak over te nemen. De jonge meisjes konden gewoon met hun moeders mee terug. Lies noemde dat een klein wondertje. Ook Lies overkwam het een keer. Moeder was opgelucht dat Lies niet mee hoefde. ‘Ach, wij zijn het gewend’, zei een van de jongedames toen. Later zei moeder dat die dames zich waarschijnlijk wel vermaakt hadden met de Jappen en er ook wel iets mee hadden ‘verdiend’.

Je moest voortdurend wel heel alert zijn en niet opvallen bij de Japanners. Maar eigenlijk waren het vooral de moeders van de jonge meisjes die het meeste angst hadden voor hun dochters. Lies heeft nooit een persoonlijke relatie met een Japanner gehad. Het contact was altijd heel zakelijk.

Op een dag vroeg de kamparts of ze met enkele anderen laboratoriumwerk kon doen. Ze moesten glaasjes van bloedtesten en ontlasting onderzoeken. Ze mocht zelf een beetje haar dag indelen en leerde er zelfstandig werken. Dat vond Lies heel prettig. Ze mocht ook helpen in het ziekenhuisje en zag er mensen doodgaan. Ze was daarin nog wat kinderlijk en onnozel en heeft er gelukkig geen traumatische gevoelens opgelopen. Je raakte gewend aan de dood. De apotheek van het ziekenhuis was maar karig ingericht dus veel hulp kon de dokter aan de mensen niet bieden. Medicijnen waren er nauwelijks. Zelf is ze niet ziek geweest in de kamptijd. De bronchitis waar ze als kind last van had speelde nu niet meer op.  

De kleding die je aan had of bij je had toen je naar kamp ging, droeg je steeds. Niemand droeg schoenen, dus je liep steeds op blote voeten.

De bevrijding

Toen Lies op een dag terugkwam van het laboratorium kwam er een vliegtuig over dat pamfletten uitstrooide. Daar stond op dat Indië bevrijd was en dat Japan zich zou terugtrekken uit Java. Dat gebeurde niet direct, maar de Nederlanders waren ineens wel vrij om te gaan en staan waar ze wilden.

Anderhalve dag later kwam haar broer hun kamp binnenlopen. Ze waren dus echt vrij! 

Javanen die de poort wilden forceren om te proberen bij het kamp dingen weg te halen werden door de nog aanwezige zes Japanners weggejaagd. De kampbewoners moesten er wel om lachen. ‘Nu hebben de Japanners ons gered’. 

Japanners zijn voor Lies altijd vreemden gebleven. Hun cultuur en houding sprak haar niet aan, ze zag er niets interessants in. Ze zag de Japanners ook niet echt als vijanden. Zij waren als individuen ook maar gestuurd door hun leiders die besloten hadden tot deze oorlog. 

De kampbewoners werden per boot van Semarang naar Batavia gebracht en moesten daar ongeveer vier maanden in een kamp blijven totdat er plaats was op een boot naar Nederland. De kinderen hebben daar in de tussentijd op school in Batavia gezeten. Verder kwamen ze alleen in het kamp. Het was niet vrij of veilig buiten het kamp. Het Nederlandse gezag was na de capitulatie van Japan niet hersteld. Het Engelse leger had de controle in Indië voorlopig overgenomen.

Echt vrij

Het gevoel van vrijheid kwam voor Lies en haar broertje pas toen ze op de boot naar Nederland zaten. Ze vonden er zelfs een rustig plekje onder de reddingsboten waar ze zich konden terugtrekken, weg van de vele evacués en de drukte.

Het schip kwam na een aantal weken aan in de haven van IJmuiden. Lies was nog in Nederland geweest toen ze vier jaar was en zag toch wel herkenbare landschappen en gebouwen. Met de trein werden alle evacués gebracht naar hun plaats van bestemming of naar een opvangkamp. Lies, Jan en moeder gingen naar Den Haag, naar de ouders van moeder. Die woonden in een royaal huis en hadden een zaak in herenkleding. Oma ging direct op weg om kleding en schoenen voor de Indiëgangers te bestellen. Lies werd naar de tandarts gestuurd om haar gebit te laten herstellen. De rekeningen werden betaald met maatpakken uit opa’s winkel.

Ze ontdekte dat de oorlog in Nederland heel anders was geweest dan die in Indië. Van de Jodenvervolgingen had ze in Indië niets ervaren. 

Tijdens de oorlogsjaren heeft Lies haar vader niet gezien. Ze wist niet waar hij was. Hij bleek later te werk gesteld bij de aanleg van de spoorlijn in Zuid-Sumatra.

Lies zag vader pas terug toen ze weer in Nederland waren. Dat was een emotioneel moment. Hij heeft haar goed geholpen toen Lies op de middelbare school zat en haar leerachterstand moest inhalen. Vader stierf jong, in 1970, hij is nog geen 50 jaar geworden.

Het leven na Indië

In Den Haag ging Lies, inmiddels 16 jaar oud, naar het Rooms Katholieke Lyceum voor meisjes. Ook haar moeder en oma hadden op die school gezeten. Na de middelbare school ging ze aan de universiteit in Amsterdam sociale geografie studeren. Ze woonde er op kamers bij een oom en tante. Bij de studie ontmoette ze haar latere echtgenoot Piet van Putten die medicijnen studeerde. Ze trouwden en Lies stopte met haar studie. Ze kregen vier kinderen. Lies heeft jarenlang haar man geholpen in de drukke artsenpraktijk, onder andere met de administratie. Toen haar man ging specialiseren heeft Lies haar studie alsnog afgemaakt om te kunnen gaan werken. Ze ging aardrijkskundeles geven aan het sint Odulphuslyceum in Tilburg, toen nog als een van de weinige vrouwelijke docenten. 

Ze vindt veel kracht bij haar vier kinderen, negen kleinkinderen en drie achterkleinkinderen. Ze heeft veel interesse in hun ervaringen en hun levens.

Overleven

Het RK-geloof waarmee ze is opgegroeid heeft niet veel betekenis meer voor haar Ze heeft in het jappenkamp geen steun ervaren van haar geloof. In het begin was het nog een houvast, maar dat werd steeds minder. God was gewoon afwezig. Het was vooral haar werk in het kamplaboratorium dat haar toen op de been hield. Dat gaf haar kracht om vol te houden. En ook afleiding en zelfs plezier. Ze heeft na de oorlog veel positieve steun ervaren van medemensen. Dat heeft haar wel vertrouwen in medemensen teruggegeven. Studeren, trouwen, kinderen opvoeden hebben haar in de jaren na de oorlog beziggehouden. Ze had nauwelijks tijd om stil te staan bij haar ervaringen in het kamp. Ze heeft er geen nachtmerries over gehad of angstige gevoelens van gekregen. Ook over het einde van haar leven is ze heel laconiek. De dood komt gewoon als het zover is. Van een leven na de dood heeft ze geen verwachtingen. 

Ze geeft als advies aan de jongeren: probeer verdraagzaam te zijn. Of dat oorlog kan voorkomen is niet zeker. Geniet van het leven en maak plezier waar het kan.

Samenstelling en redactie door Corrie Vervest


Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.