Harriët Isselmann-Flatow (Berlijn 1921 – Den Haag 2010, geïnterviewd op 88-jarige leeftijd) is een vrouw van joodse komaf die getuige is geweest van de Jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog. Eerst in Berlijn en later in Amsterdam maakte ze mee hoe het antisemitisme (Jodenhaat) een steeds grotere invloed kreeg op het dagelijks leven. Ook Harriët werd uiteindelijk opgepakt door de Duitsers. Ze kwam terecht in Kamp Vught en later werd ze vervoerd naar Auschwitz. Hoewel ze deze nare tijd overleefde, verloor ze alles wat haar dierbaar was. Al haar dierbaren kwamen om en haar ambities en dromen – die ze als jonge intelligente vrouw had – werden haar afgenomen. In het interview vertelt Harriët hoe ze de oorlog heeft ervaren, hoe ze na deze periode weer is opgekrabbeld en hoe ze uiteindelijk weer zin heeft kunnen geven aan haar leven.
Berlijn
Harriët werd op 29 augustus 1921 geboren in Berlijn. Hier zou ze tot haar twaalfde wonen. Harriët is geboren als eerste kind in het huwelijk van haar vader en moeder. Vader was een heel goede man. Hij zorgde goed voor het gezin en hij was een fanatieke belijder van het joodse geloof. Als beroep ontwierp hij vrouwenkleding. Moeder kwam uit een goed milieu. Ze had een buitengewoon modern wereldbeeld voor een vrouw uit deze tijd. Ze had een grote interesse om te leren en ze las veel boeken. Als beroep was ze correspondent en ze sprak veel vreemde talen. Echter, na het huwelijk moest ze de rol van huisvrouw op zich nemen en kon ze zich niet meer richten op haar maatschappelijke carrière. Zeven jaar na de geboorte van Harriët kreeg ze een broertje.
Als kind ontwikkelde Harriët zich snel. Ze wilde graag leren en ze hield echt van school. Ze ging naar een openbare lagere school waar alle geloven vertegenwoordigd waren. Het duurde niet lang voordat haar snelle ontwikkeling werd opgemerkt. Ze mocht al snel een klas overslaan. De ouders van Harriët hadden een positieve bijdrage aan haar snelle ontwikkeling. Zo kreeg ze al snel boeken van haar moeder om te lezen. Harriët was erg nieuwsgierig en ze wilde over allerlei zaken lezen. Moeder vond het belangrijk dat haar dochter zich breed oriënteerde. Zodoende kreeg ze veel vrijheid en mocht ze bijna alle soorten boeken lezen. Als Harriët iets nieuws had gehoord of gelezen dan wilde ze gelijk van haar ouders weten wat het betekende. Als kind wist ze al snel dat ze wilde studeren op de universiteit zodra ze ouder was. Later zou Harriët naar het lyceum gaan. Deze openbare school had een joodse directeur en er zaten ook aardig wat joodse kinderen op. De meeste mensen op de school waren dan ook tegen het opkomende nazisme van Hitler.
Het joodse geloof speelde een belangrijke rol binnen het gezin. Ondanks dat het gezin was aangesloten bij verenigingen die openbaar en algemeen waren, ging het gezin vooral om met andere gezinnen die ook joods waren. Dat voelde toch vertrouwder en veiliger, zou Harriët later zeggen. In Berlijn ging het gezin regelmatig naar een liberale synagoge. Hier waren andere regels van toepassing dan in Nederland. De meeste Nederlandse joden waren namelijk orthodox. Harriët herinnerde zich dat ze na het opstaan altijd samen met haar vader een joods gedicht las. Dit was haar eerste ervaring met de Hebreeuwse taal, die ze later op school zou leren. Als het ging om het geloof dan was Harriëts vader streng voor zijn dochter. Zo was Harriëts vader verontwaardigd toen hij erachter kwam dat Harriët ook weleens katholieke les kreeg op school. Harriët wist destijds niet eens wie Jezus was, ze vond het gewoon leuke verhalen.
In haar jaren in Berlijn ervoer Harriët dat de sfeer steeds meer gespannen werd. Aan het begin van de jaren twintig was er nog een optimistische periode, met veel vrijheid en een opleving in de kunst en de cultuur. Dit zou snel veranderen. Harriët zou voor het eerst te maken krijgen met antisemitisme toen ze zes jaar was. Ze wilde heel graag spelen met een blond meisje van de lagere school. Echter, de moeder van het blonde meisje wilde niet dat haar dochter met joodse kinderen speelde. Later kreeg Harriët van haar moeder te horen dat de moeder van het meisje antisemiet was.
In de jaren twintig brak er crisis uit. Geld was niets meer waard en veel mensen raakten hun werk kwijt. Harriët herinnert zich dat haar moeder een stukje boter ging kopen met miljoenenbiljetten. Door de grote paniek en de onrust in het land lukte het de partij van Hitler (NSDAP) om steeds populairder te worden. Hij beloofde veel werk en welvaart. Toen de partij van Hitler in 1933 aan de macht kwam, werden er in snel tempo anti-Joodse maatregelen doorgevoerd. Zo ervoer Harriët dat op het lyceum waar ze les kreeg de vlag verwijderd werd en dat er een hakenkruisvlag voor terugkwam. Rond deze tijd werkte vader al in Amsterdam, waar hij nieuw werk had gevonden. Naar aanleiding van de opkomst van de nazi’s besloot hij om de rest van zijn gezin in 1933 ook naar Amsterdam te halen.
Amsterdam
Eenmaal in Amsterdam aangekomen ging het leven weer door. Hier zou het gezin in ieder geval veilig zijn. Harriët ging er naar de middelbare school en ze probeerde zo snel mogelijk te wennen aan de nieuwe omstandigheden. Toch was dit niet makkelijk. Ze moest immers eerst Nederlands leren en nieuwe contacten opbouwen. Het was een hoogstaande school waar voornamelijk kinderen zaten van rijke ouders. Hier voelde Harriët zich niet zo thuis. Contacten leggen verliep moeizaam. Verder was Amsterdam als stad heel anders dan Berlijn. Amsterdam was vergeleken met Berlijn heel provinciaal. Zaken zoals toneel – waar het gezin vaak naartoe ging in Berlijn – waren in Amsterdam maar beperkt aanwezig.
Bovendien had het liberale joodse gezin weinig aansluiting met de over het algemeen orthodoxe Nederlandse joden. Aan het begin van de jaren dertig was er wel een liberale joodse gemeente opgericht, maar dit was nog kleinschalig. Vooral geïmmigreerde Duitse joden zoals de familie Flatow zouden zich aansluiten bij deze gemeente. Van een echte synagoge was geen sprake. De liberale gemeente kreeg een klein zaaltje toebedeeld om de diensten in te organiseren. In de beginperiode in Amsterdam was er alleen orthodoxe joodse les. Dit was heel anders dan Harriët gewend was in Berlijn. Gelukkig zou ze later wel weer liberale joodse les krijgen. Harriët maakte hier wel de nodige vriendinnen. Het waren voornamelijk Duitse kinderen met eenzelfde voorgeschiedenis als Harriët. Hierdoor begrepen ze elkaar en voelde het vertrouwd. Met deze kinderen heeft ze later ook in joodse toneelstukken gespeeld.
Financieel gezien had het gezin het niet makkelijk in Nederland. De economie zat nog steeds in een dip. Bovendien zou de vader van Harriët op jonge leeftijd komen te overlijden aan kanker. Hierdoor had het gezin nauwelijks inkomsten meer. Moeder was erg van slag door het overlijden van haar man. Harriët moest op 14-jarige leeftijd haar moeder ondersteunen en zorgen dat het goed ging met haar broertje. Zo werd ze in rap tempo op jonge leeftijd volwassen.
In 1940 zou Nederland uiteindelijk bezet worden door Duitsland. Tijdens de bezetting werd de sfeer grimmiger. De anti-Joodse maatregelen stapelden zich op. Bepaalde openbare plaatsen werden verboden voor joden, openbaar vervoer werd verboden en alle joden moesten na verloop van tijd een Jodenster dragen. Zo ook Harriët. Harriët herinnerde zich een moment vóór de invoering van de Jodenster. Ze liep op straat toen een Duitse soldaat een praatje met haar wilde maken. De soldaat wilde een beetje flirten met haar en kijken of ze interesse had. Echter, toen Harriët de soldaat vertelde dat ze van joodse afkomst was, wist de soldaat niet hoe snel hij weg moest lopen. Harriët heeft deze periode vooral als heel eng en beklemmend ervaren. Ze had het gevoel dat ze ieder moment opgepakt kon worden.
Tijdens de bezetting heeft ze dan ook meerdere momenten van extreme angst gehad. Op een dag fietste Harriët ergens waar op dat moment een razzia gaande was. Dit is het moment waarop joodse mensen van huis werden gehaald om ze op transport te zetten. Harriët besloot om aan te bellen bij het eerste huis wat ze zag. Gelukkig waren het vriendelijke mensen die haar wilden helpen. Op een andere dag werd Harriët van haar bed gelicht door een politieman die haar moest meenemen voor transport. De politieagent vertelde dat hij een lijst had met tien mensen die hij mee moest nemen, maar de politieman weigerde dit. “Mijn moeder zou zich diep schamen als haar zoon jullie zou meenemen. Ik kan het niet over mijn hart verkrijgen”, zei de politieagent.
Harriët en het gezin zouden nog geruime tijd in Nederland verblijven tijdens de bezetting. De familie werkte in de textiel, wat door de Duitsers als een belangrijk beroep werd gezien. Zodoende kregen ze een stempel waardoor ze voorlopig nog niet opgepakt konden worden. Na verloop van tijd zou dit veranderen. In januari 1943 werd ook de familie Flatow opgepakt. Geld om onder te duiken was er niet. Bovendien was het broertje van Harriët nog jong, hij was nog niet volwassen genoeg om te beslissen of hij wilde vluchten of onderduiken. Daarom besloten Harriët en moeder om met z’n drieën bij elkaar te blijven. Het gezin werd opgepakt en in een grote vrachtwagen geladen. Ze werden naar de Hollandsche Schouwburg gebracht. Dit theater was in gebruik als een verzamelpunt, waar ze nog 24 uur moesten wachten. Gedurende deze periode kregen ze niets te eten of te drinken. Na het wachten werden ze op de trein gezet richting Kamp Vught.
Kamp Vught
Eenmaal aangekomen op het station, had het gezin nog een lange wandeltocht naar het kamp voor de boeg. Na aankomst bleek dat het kamp was ingedeeld in verschillende zones. De vrouwen werden van de mannen gescheiden. Harriët en haar moeder werden gescheiden van haar broertje. Ook werd er een onderscheid gemaakt tussen zones voor joodse mensen en bijvoorbeeld delen waar opgepakte verzetslieden zaten. Op sommige zondagen werden de hekken opengedaan en mochten mensen uit verschillende delen elkaar bezoeken. In het kamp werd Harriët te werk gesteld. Het spaarzame voedsel wat de gevangenen kregen, vond ze walgelijk.
Harriët vertelt dat ze zich goed kon aanpassen aan de omstandigheden. “We zitten in het werkkamp en hier moeten we de tijd uitzingen, erger dan dit wordt het niet”, dacht ze op dat moment. Binnen het kamp werd Harriëts wereld heel klein. De dagen waren allemaal hetzelfde en er was geen mogelijkheid om keuzes of afwegingen te maken: je moest gewoon doen wat je opgedragen werd. Ze werd als het ware geleefd. Er waren irritaties over kleine dingen. Bijvoorbeeld waarom ze steeds weer ontluist moesten worden en dat spullen werden afgepakt door de leiding van het kamp.
Gedurende dit betekenisloze bestaan was er continu een angstige sfeer. Op gezette tijden werden namelijk lijsten opgesteld met gevangenen die gedeporteerd moesten worden naar het oosten. Wanneer de mensen meegenomen werden en wie er precies op de lijsten stonden was altijd onzeker. Op een dag kwam moeder erachter dat Harriët op een lijst stond om op transport te worden gezet. Moeder is toen heel moedig geweest. Ze is naar de leiding gegaan om te zeggen dat Harriët van de lijst moest. Dit lukte. Harriët stelt dat ze het niet overleefd had als moeder niet zo moedig was geweest.
Moeder wilde dat Harriët zich aanmeldde voor het Philips Kommando. Dit was een gedeelte in het kamp waar gevangenen werkten voor Philips. Ze bouwden generators, radiobuizen en andere apparatuur voor de oorlogsindustrie. Wanneer je voor dit Kommando werkte, dan zou je voorlopig niet gedeporteerd kunnen worden. Toevallig was Philips op zoek naar jonge vrouwen. Voor Harriët was het de kans om voorlopig in veilige handen te zijn. Echter, in eerste instantie weigerde ze om mee te werken aan de oorlogsindustrie. Na veel praten wist moeder haar toch over te halen. “Als je moeder je iets opdroeg, dan luisterde je daar naar”, zou Harriët later zeggen.
Door toeval kwam Harriët bij de SOBU terecht. Dit was een afdeling van het Philips Kommando waar joden werkten die voor de oorlog al in dienst waren van Philips. Harriët werkte mee aan radiobuizen voor vliegtuigen. Naar verluid werden deze onderdelen gesaboteerd door Philips. De onderdelen werden zo gemaakt dat ze snel kapot gingen, waarmee ze de nazi’s tegenwerkten. Door de inmenging van Philips waren de omstandigheden voor de gevangenen een stuk beter. Het eten wat Harriët kreeg was goed, lekker zelfs. Verder werkte ze maximaal 8 uur per dag, kreeg ze pauzes en voedselbonnen waarmee ze eten kon kopen in de kantine. Philips zorgde goed voor de gevangenen. Als er sprake was van transporten dan werkte Philips altijd dusdanig tegen dat de gevangenen in Vught konden blijven.
Binnen de afdeling was de sfeer vrij gemoedelijk. Er ontstonden bepaalde groepjes van mensen die met elkaar praatten tijdens het werk en daarbuiten. Harriët trok vooral op met een aantal andere intelligente meisjes die ook geïnteresseerd waren in lezen, cultuur en dergelijke. Verder werden Harriët en de andere gevangenen ook op de hoogte gehouden door Philips over de vorderingen aan het front. Zo was men hoopvol gestemd toen via de radio duidelijk werd dat de Duitsers de slag om Stalingrad aan het verliezen waren van de Sovjet-Unie.
In november 1943 werd moeder gedeporteerd naar Auschwitz, wat ze niet zou overleven. Na deze tijd waren alleen het Philips Kommando en wat andere afdelingen overgebleven. De meeste gevangenen waren inmiddels gedeporteerd. Toen Harriët alleen overbleef, kreeg ze ook de tijd om na te denken over andere zaken zoals het geloof. Gedreven door al het onheil wat haar en de joodse gemeenschap overkwam is ze het bestaan van een God in twijfel gaan trekken. God leek haar en haar familie immers ook niet te kunnen behoeden voor het kwaad. Ze begon steeds meer te geloven dat het leven was als een keten die gedreven wordt door verschillende schakels. Deze schakels zouden vooral uit toevalligheden bestaan. Voor sommige personen – zoals moeder en haar broertje – zou het lot slecht uitpakken. Ditzelfde lot was haar wel gunstig gezind. Het gaf Harriët een heel fijn en vrij gevoel om niet langer gebonden te zijn aan een bepaald gedachtegoed zoals een religie.
In Kamp Vught kwam Harriët ook in aanraking met het communisme. Ze realiseerde zich dat mensen in benarde situaties vooral behoefte hebben aan steun. Sommige mensen vonden steun via het gezin, waar ze alles voor over hebben. Andere mensen vonden steun bij het geloof en God. Weer anderen geloofden in een politieke stroming zoals het communisme. Het idee dat je er niet alleen voor stond, maakte het voor veel mensen de moeite waard om niet op te geven en om te hopen op betere tijden.
In juni 1944 kon Philips niet langer tegenhouden dat de joodse gevangenen gedeporteerd werden. Harriët werd op de trein gezet naar Auschwitz.
Kamp Auschwitz
Na een lange treinreis kwam Harriët samen met de andere vrouwen van het Philips Kommando aan in Auschwitz. Bij aankomst moesten ze lang in de trein blijven wachten omdat er bij de leiding onenigheid was over de wijze waarop de mensen verdeeld moesten worden. Eenmaal in het kamp moesten Harriët en de andere vrouwen zich helemaal uitkleden om ontluist te worden. Hierna kregen ze slechte, armoedige kleren die ze aan konden trekken. Eigenlijk was het de vrouwen direct duidelijk wat er allemaal in Auschwitz gebeurde. Er hing een grote rode gloed boven het kamp en er hing een geur van verbrand mensenvlees. Het was afschuwelijk. Toen ze vroegen wat er met de andere mensen van Kamp Vught – waaronder Harriëts moeder – gebeurd was, was een zwijgen genoeg om te begrijpen dat de meeste van hen direct vermoord waren.
Harriët herinnert zich dat de slaapplaatsen veel te klein waren. Iedereen lag op elkaar en tegen elkaar aan. Op de tweede dag kreeg Harriët haar nummer getatoeëerd, met eronder een driehoekje, wat stond voor het Philips Kommando. Er was een totaal gebrek aan hygiëne in Auschwitz. Er liepen overal ratten en er braken verschillende ziektes uit. Gelegenheid om je te wassen of te toiletteren was er nauwelijks. Bovendien werd je hardhandig aangepakt door de soldaten als je wegging van de plaats die je toegewezen was. De gevangenen werden op de meest onmogelijke tijden, soms midden in de nacht, op appel geroepen waarna ze uren in de kou moesten blijven staan.
Na vier dagen mocht Harriët gelukkig alweer weg uit Auschwitz. Er was besloten dat een deel van het Philips Kommando van onder een bepaalde leeftijd moest gaan werken in een fabriek in Reichenbach. Harriët had het geluk dat ze net jong genoeg was, waardoor ze Auschwitz kon verlaten. Het kan bijna niet anders dan dat de leiding van Philips op een of andere manier voor elkaar had gekregen dat ze de vrouwen vier dagen na aankomst in Auschwitz lieten gaan.
“Op een gegeven ogenblik in die vier dagen, het moet de derde dag zijn geweest, kwam iemand van ons, van het Philips Kommando, die zei ‘je tante staat aan het hek’. Ik zei mijn tante, ik heb hier geen tante? Ik ging kijken en het was mijn nichtje. En omdat wij tien jaar schelen, dacht ze dat het mijn tante was. En die zei tegen mij dat haar haar net was kaalgeschoren. Het begon net weer aan te groeien. Ze heeft me na de oorlog verteld hoe zij het heeft overleefd. Maar ze stond daar en vroeg ‘heb je iets nodig’. Je stond daar praktisch spiernaakt, he? Met een jurk en een vieze broek. En toen dacht ik ineens: ‘een lapje stof’. Ik zei ‘als je aan een zakdoekje kunt komen’. Ik dacht, daar kun je je mee afdrogen en mee wassen, dan heb je iets. Ja dat was heel belangrijk. Heel belangrijk! En later, na de oorlog, zei ze tegen mij ‘Toen ik kwam kon ik ergens voor zorgen. En gelukkig, toen ik terugkwam om het doekje te brengen waren jullie al weg’. Dus ik heb het doekje nooit van haar ontvangen.”
Harriët Isselmann
Restant van de oorlog
Harriët en de andere vrouwen van het Philips Kommando werden op de trein gezet naar Reichenbach. Hier moesten de vrouwen met de technische scholing van Philips werken aan bepaalde onderdelen. De vrouwen werkten tussen de niet-joden. Deze mensen waren kennelijk niet geschikt geacht om te vechten aan het front. Harriët heeft meer dan een half jaar gewerkt in deze fabriek, totdat deze op 18 februari 1945 gebombardeerd werd. Vermoedelijk door de Sovjet-Unie.
Wat volgde was een periode tot aan het einde van de oorlog waarbij de vrouwen van kamp naar kamp werden gesleept en vervoerd. Harriët herinnerde zich dat ze na het bombardement vier dagen lang moesten lopen in de vrieskou richting een ander kampement. Onderweg aten ze sneeuw, eten was er niet. ’s Nachts vonden ze onderdak in nabije schuren. De situatie was zwaar en uitputtend, Harriët kon zich op dat moment niet voorstellen dat ze hier levend uit zou komen.
Na nog een aantal keer per trein vervoerd te zijn naar andere kampen werden de vrouwen naar Scandinavië gebracht. Via Denemarken naar Zweden. Rond deze tijd besefte Harriët voor het eerst dat het bijna voorbij was en dat er niets meer kon gebeuren. De verzwakte vrouwen kregen rond deze tijd weer voor het eerst goed eten. Harriët en de anderen schaamden zich voor hun vieze uiterlijk, wat in contrast stond met de luxe behandeling die ze kregen. De aankomst in de Zweedse stad Malmö maakte grote indruk:
“We hadden, de avond daarvoor uit een kartonnetje te eten gekregen, en nu kregen we ontbijt aan boord van de trein, en we werden bediend door stewards in rok. En we schaamden ons zo om onze oude plunje en hoe wij er uitzagen. Het was de eerste klas. En er was hotelzilver en er waren gedekte tafels, een zacht eitje en roomboter en echte koffie en toast en waarschijnlijk iets van jam of zo. Dat was ons ontbijt, werkelijk verrukkelijk. Maar we schaamden ons zo: wat moeten die mensen van ons denken zoals wij eruit zien. Nou en toen kwamen we aan in Malmö. Dat was om een uur of vijf, want je zag de zon steeds lager zinken als een rode bal, en vanaf daar gingen we naar badhuizen. Dat was de eerste keer in twee-en-een-half jaar dat ik dacht: je hoeft je niet te haasten. In de kampen was je altijd bang dat als je te langzaam was, dat er iets zou gebeuren. Je wilde ook liever nooit ergens achteraan staan want je wist niet wat daar gebeurde, achteraan. Dat was altijd eng, achteraan wist je niet wat er aan de hand was. Als je met die mensen achteraan stond, dan had je de hele stoet voor je. En nu hoefden we ons niet te haasten, nu deden ze ons niks meer. Toen voelden we ons voor het eerst vrij. En toen gingen wij als laatste naar badhuis, omdat we dachten ‘we hebben nu de tijd’.“
Harriët Isselmann
Harriët was al in Zweden toen de Duitsers capituleerden. Dit nieuws werd natuurlijk met veel enthousiasme en gejuich ontvangen.
Nasleep van de oorlog
Na de oorlog zou Harriët tot het begin van 1947 in Zweden blijven. Eerst werd ze opgevangen en verzorgd zodat ze weer helemaal gezond zou worden. Haar lichaam was immers erg verzwakt door de gebeurtenissen van de periode hiervoor. Via contacten die ze had opgedaan kwam ze in contact met een man die aanhanger was van het communisme. Mede door haar kennismaking met het communisme in Vught was ze geïnteresseerd geraakt in het fenomeen. In eerste instantie spraken ze over het communisme, maar na verloop van tijd bleek dat de twee een heel goede chemie hadden. Zodoende zijn Harriët en de man met elkaar opgetrokken tot haar vertrek uit Zweden in 1947.
Terug in Nederland
Op een avond kwam Harriët met de trein aan in Nederland. Ze werd er opgehaald door een kennis waar ze ook voorlopig kon blijven slapen. In deze periode heeft Harriët zich heel eenzaam gevoeld. Ze was stateloos en bijna al haar dierbaren waren overleden. Harriët herinnert zich nog dat ze aankwam bij het gemeentehuis om zich aan te melden. De ambtenaar herkende haar nog en hij zei dat hij blij was dat ze terug was gekomen. Harriët dacht toen van binnen dat ze hier nog niet zo zeker van was. Wat had deze wereld haar nou nog te bieden na al het onheil wat ze had meegemaakt…? Als deel van het verwerkingsproces heeft ze een graf gekocht ter nagedachtenis van haar familie. Het nummer dat Harriët in Auschwitz had gekregen heeft ze nooit weg laten halen. Dit gold voor haar als een herdenking voor alle mensen die zijn omgekomen tijdens de oorlog. “Door je dierbare(n) te eren, eer je tegelijkertijd iedereen die is omgekomen tijdens de oorlog”, beredeneerde Harriët.
Na verloop van tijd wilde Harriët graag zelfstandig zijn en weg uit het huis waar zij tijdelijk verbleef. Ze heeft toen gesolliciteerd naar de functie van korsetmaker om haar eigen middelen van bestaan te krijgen. Ze was blij dat ze werk kreeg, maar veel liever had ze gestudeerd aan de universiteit. Echter, dit was niet mogelijk omdat Harriët niet de juiste vooropleiding heeft kunnen afronden door de oorlog. Niet veel later zou Harriët haar toekomstige man ontmoeten. Ze trouwden in 1949. De twee zouden geen kinderen krijgen maar het was zeker een gelukkig huwelijk. Ook nadat ze jaren later uit elkaar gingen, zouden ze altijd bevriend blijven. In 1950 zou ze ook haar Nederlands paspoort krijgen. Dit had grote symbolische waarde: na al die jaren dat de maatschappij haar had verloochend, werd ze eindelijk een volwaardig burger.
Haar man was een journalist bij een krant. Hij deelde de interesse van Harriët in literatuur, kunst en cultuur. Ze gingen vaak samen naar musea, concerten en andere culturele zaken. Harriët stelt dan ook dat ze niet heeft kunnen studeren aan de universiteit, maar dat ze door haar grote intellectuele interesse aardig is ingelopen op de ervaringen die ze op de universiteit gemist heeft. Ook heeft ze een tijd samen met haar man een pension gehad in Ibiza. Daar leerde ze een nieuwe, vrij losbandige cultuur kennen. Ze vond het een heel mooie ervaring, maar deze cultuur lag haar wat minder. Als oorspronkelijk Duitse heeft ze zich vereenzelvigd met de nuchtere en sobere cultuur die in Nederland heerst.
In haar latere leven heeft Harriët ook deel uitgemaakt van de nodige betekenisvolle zaken. Zo heeft ze een periode in Suriname gewoond. Hier ervoer ze dat het mogelijk was dat allerlei verschillende culturen en bevolkingsgroepen op een waardige en respectvolle manier met elkaar om konden gaan. Het koesteren van de waardigheid van mensen heeft Harriët ook gebracht tot het strijden voor een recht op zelfbeschikking. Als iemand het idee heeft dat het leven niet meer de moeite waard is, dan moet diegene zelf kunnen beslissen om uit te stappen vindt Harriët. Door al haar sombere ervaringen beseft ze goed dat het leven voor veel mensen een strijd is geweest met veel slechte momenten. Betreffende haar eigen leven trekt ze dan ook in twijfel of het het waard is geweest. Tevens is Harriët lang lid geweest van D66. Deze partij strijdt al sinds haar bestaan voor zaken als het recht op zelfbeschikking.
Vrede en democratie
Harriët is een felle tegenstander van alle vormen van geweld. Ze zou zichzelf dan ook niet in kunnen denken hoe het moet zijn om iemand te vermoorden. Ze verafschuwde de wijze waarop zij zelf en andere gevangenen in haar bijzijn als beesten zijn behandeld. Het stemt Harriët somber en verdrietig dat de mens kennelijk in staat is om zulke vreselijke dingen te doen. Op elk willekeurig moment in de tijd is er ergens in de wereld een oorlog gaande, wordt er een gewelddadige staatsgreep gedaan of komt er ergens een gewelddadige dictator aan de macht die lak heeft aan de mensenrechten.
Harriët is een groot voorstander van democratie als instrument om vrede te handhaven. Natuurlijk is democratie niet zaligmakend. Om met de woorden van Churchill (oud-minister-president Groot-Brittannië) te spreken: “Democratie is niet het beste systeem, maar het minst slechte.” In een democratie worden veel verkeerde beslissingen genomen, maar het zorgt er wel voor dat de meerderheid van vredige mensen een vuist kan maken tegen bestuurders die geweld verheerlijken of gebruiken.
Dit artikel is geschreven door Jim Duijndam op basis van het interview van Herman Teerhöfer met mevrouw Isselmann-Flatow.
Geef een reactie