Artikel geschreven door Jim Duijndam – 15 juni 2021
naar aanleiding van het interview door Herman Teerhöfer in 2011.

“Ik ben altijd mijn eigen weg gegaan”, benadrukt Maurits Koopman regelmatig tijdens het interview dat in 2011 is afgenomen. Ook op 86-jarige leeftijd (geboren in 1924) is Maurits nog bij de tijd en heeft hij een authentieke zienswijze over de zaken die aan bod komen. In zijn jeugd in Nederland (als joodse jongen geconfronteerd met antisemitisme) en tijdens de oorlog, verblijvend in verschillende concentratiekampen, was Maurits vaak op zichzelf aangewezen. Het op zichzelf aangewezen zijn vormt een rode draad in zijn leven; zo ook toen hij na de oorlog als zeeman de wereld overging en hij vrouw en kinderen achter moest laten. Maurits kan terugkijken op een bewogen leven. Een leven waarin hij veel gruwel en verdriet van dichtbij ervaarde, maar waarin hij ook een mooi gezin stichtte met twee kinderen. Als zeeman en later kapitein trotseerde hij jarenlang de onvoorspelbaarheid van de zee. “Wie doet mij wat”, zegt Maurits. “Zelfs Auschwitz krijgt mij niet klein.”

Foto van Maurits Koopman

Mensen willen geen minderheden

Maurits werd geboren op 25 april 1924 in Amsterdam. Thuis waren ze met z’n vieren, twee broers en één zus. Het leeftijdsverschil tussen zijn oudere zus en broer en zijn jongere broertje was betrekkelijk groot. “Mijn ouders deden aan geboortebeperking”, vertelt Maurits. Deze manier van leven was betrekkelijk modern voor een gezin dat aan het begin van de twintigste eeuw gesticht werd. Maurits’ gezin was liberaal joods, wat inhield dat ze niet in alle gevallen heel streng in de leer waren. Zijn ouders gingen gewoon naar christelijke winkels en maakten hier geen groot issue van. Maurits kreeg de vrijheid om zelf keuzes te maken. Na zijn eerste bezoek aan sjoel besloot Maurits dat het niet aan hem besteed was. Maurits groeide op in een liefdevol gezin. Maar net als veel andere gezinnen in de jaren dertig was het niet altijd even makkelijk. Vader moest hard werken voor weinig geld en moeder had veel last van depressieve klachten.

Ondanks dat het jodendom een kleine rol speelde in het gezin van Maurits, ervaarde hij het toch als etiket wat regelmatig op hem geplakt werd. Maurits is geboren als Mozes Koopman, een naam die hij altijd met zich meedroeg. “Ze pikken je er gelijk uit”, zegt Maurits. Na een ruzie op school zou een onderwijzer tegen hem zeggen: “Met joodse kinderen zoals jij weten ze in Duitsland wel raad.” Minderheden hebben het altijd lastig in een samenleving, vertelt Maurits. “Mensen willen geen minderheden om hen heen. En al helemaal niet als deze minderheid succesvoller is dan het gewone volk.”

Niet opgeven zolang je kunt leven

Het staat Maurits helder bij dat de sfeer in de jaren dertig steeds grimmiger werd. “Ik volgde de opkomst van Mussolini in Italië en de burgeroorlog in Spanje op de voet”, vertelt Maurits. Maurits’ vader had hier niet echt een boodschap aan. Hij moest alle zeilen bijzetten om zijn gezin te voeden. Tijd voor het volgen van politiek had hij niet. Maurits heeft nooit echt kunnen aarden op school en hij begon al vroeg met werken. Hij zou na het uitbreken van de oorlog veel voordeel hebben van het feit dat hij werkte.

Maurits vertelt dat iedereen in mei 1940 begon met het verduisteren van de ramen. En dit gebeurde niet zomaar, want niet veel later vielen de bommen in Amsterdam. Na de bezetting in mei volgden de eerste anti-joodse maatregelen al snel. Maurits was lid van de luchtbescherming, maar hier staken de Duitsers een stokje voor. Destijds werkte Maurits voor een kleermaker die bontjassen leverde aan het Duitse leger. Dit was zijn geluk. Hij kreeg een stempel waardoor hij voorlopig niet gedeporteerd zou worden. Hij probeerde zijn leven zo goed mogelijk voort te zetten. “Zolang er kansen zijn om te leven dan moet je niet opgeven”, vond Maurits. Uiteindelijk zou hij toch opgeroepen worden om te werken aan het front. Tijdens de keuring was Maurits in paniek. “Ze gaan ons allemaal vermoorden!”, schreeuwde hij. Maurits werd meegenomen en ondergebracht in een kliniek waar hij geestelijk onderzocht moest worden. Na vijf weken mocht hij naar huis en had hij zijn deportatie tijdelijk afgewend.

Onzekerheid

Na razzia’s werden Amsterdamse joden naar de schouwburg gebracht. Hier moesten ze verzamelen om op transport te gaan. Maurits en zijn gezin zijn wel tien keer in de schouwburg geweest. Maar steeds hoefden ze niet op transport omdat Maurits ooit een NSB-jongetje had gered uit een benarde situatie. Steeds als ze naar de schouwburg gebracht werden verkeerden ze in onzekerheid omdat ze misschien gedeporteerd zouden worden. De Duitsers hielden bepaalde quota aan voor hoeveel joden ze per rit op transport moesten zetten. Op een dag waren er onvoldoende mensen om op transport te gaan en lukte het Maurits niet meer om het transport te ontlopen. Voordat ze werkelijk op de trein gezet werden moesten ze eerst wachten in een gymzaal. Er was weinig tot geen eten en de joodse mensen werden onmenselijk behandeld. Sommige joden traden op als cabaretier, maar dan nog was de sfeer timide. Iedereen wist dat het foute boel was. Maurits en zijn familie werden naar Vught gestuurd. Hier kwamen ze beter terecht dan in Westerbork, werd hen verteld. Achteraf viel dit te betwijfelen.

Van de vrijheid bestolen

Eenmaal aangekomen in Vught was het duidelijk dat hij in een echt concentratiekamp terecht was gekomen. “Er stonden hoge hekken en mitrailleursnesten, het voelde beklemmend.” Bij aankomst werden mannen en vrouwen van elkaar gescheiden. Hij sliep met zijn vader in een stapelbed. Maar aan zijn vader, evenals zijn moeder, ervaarde hij weinig steun. “Ze waren terneergeslagen. Als hun kinderen het maar overleefden, maar voor zichzelf hadden ze het al opgegeven”, vertelt Maurits. Als jonge jongen had hij meer psychische veerkracht dan zijn ouders. Hij was ervan overtuigd dat het uiteindelijk goed zou komen, terwijl dat misschien wel heel naïef was om te denken. Hij was niet angstig en hij dacht in Vught geen moment aan sterven. Uiteindelijk werd zijn gezin weggevoerd naar andere kampen. “Hun lot lag niet meer in mijn handen.”

In Vught heerste een streng regime. Het was echt overleven. Hij probeerde zo min mogelijk op te vallen. Bij een appèl probeerde hij nooit vooraan te staan. In het kamp heeft hij verschillend werk gedaan. Hij werkte kort bij een buitenkommando maar hier werd veel geslagen. Uiteindelijk kreeg Maurits een baantje als kleermaker, aangezien hij al ervaring had met het werk. Hij had zich graag bij het Philips Kommando willen voegen maar dit lukte niet. In het Philips Kommando werd men immers beter behandeld en was er meer en beter eten. Philips wordt vaak geprezen voor hun rol in Vught. Maar Maurits hield er toch een nare smaak aan over. “Uiteindelijk hebben ze geproduceerd voor de Duitsers en hebben ze meegeholpen aan de oorlogseconomie.”, stelt Maurits.

Maar hoe hield hij zich dan toch staande in Vught? In het kamp maakte Maurits een goede vriend. Dit hielp hem. Bovendien kreeg hij af en toe post van zijn broertje die tijdens de treinreis heeft kunnen ontsnappen. Via via kon Maurits wat extra eten bij Philips krijgen. Dit hielp hem om op kracht te blijven. Ook heeft hij regelmatig voedsel gestolen in het kamp. “Stelen is niet goed en het voedsel was al helemaal niet koosjer. Maar in deze situatie brak nood wet en deed ik alles om te overleven.”

Van kamp naar kamp

Maurits zou zo’n vijf maanden in Vught verblijven. Hierna verbleef hij zo’n twee maanden in Westerbork alvorens hij naar Auschwitz gedeporteerd werd. Ondanks dat hij in Westerbork alleen was, heeft hij hier betere herinneringen aan. “We mochten gewone kleren aan in plaats van gevangeniskleding en de mannen en de vrouwen werden niet strikt van elkaar gescheiden.” In Westerbork waren optredens, cabaret en er werden verschillende liederen gezongen. Maurits kent de tekst nog tot op de dag van vandaag. “De liederen zijn onderdeel van mijn trauma. Ik zal deze nooit vergeten.” Het vertrek uit Westerbork was vrij abrupt en Maurits kreeg geen tijd of gelegenheid om zijn bezittingen mee te nemen. Maurits was nieuwsgierig waar zijn trein nu naartoe zou gaan. Maar wat hij hier aan zou treffen oversteeg de meest duistere verwachting.

Na een lange reis kwam Maurits aan in Auschwitz-Birkenau. Van wat hij daar zag draait je maag om: er werden mensen geslagen, mensen schreeuwden en er lagen overal lijken. Mensen die niet goed ter been waren werden direct naar de gaskamer gebracht. Jonge mensen werden verzameld in een kamp, maar ook voor hen leek dit de eindbestemming van het leven. Maurits vertelde later: “Ik was negentien jaar. De dood was voor mij iets onbegrijpelijks. Het was heel gevaarlijk maar ik heb in deze periode nooit gedacht aan sterven.” Gelukkig verbleef Maurits maar een paar weken in Birkenau. Hierna werd hij bij een plaatselijke kolenmijn gebracht per vrachtauto. In deze mijnen heeft hij gewerkt tot begin 1945.

Kolenmijnen

Het was bijna anderhalf jaar hard werken in de mijnen; maar het was allicht veiliger en beter dan in Birkenau. Er was meer vrijheid en minder bewaking. Wel ondervond Maurits aan den lijve wat de gevolgen waren van een vluchtpoging: een medegevangene werd zonder mededogen neergeschoten nadat hij de benen nam. Om wat meer eten te krijgen deed hij extra klusjes. Hij hielp bij de plaatselijke duiventil en hij stond zo nu en dan op wacht. In deze periode moest Maurits sterk blijven. Als je iets mankeerde dan werd je teruggestuurd naar Birkenau en wie weet wat hem daar te wachten stond. Gelukkig was hij jong en soepel van geest waardoor hij van dag tot dag kon leven. Om de sfeer erin te houden zong hij liederen met andere gevangenen. Begin 1945 werden de kampen in het oosten geëvacueerd. De Duitsers moesten redden wat er nog te redden viel.   

Eerst werd Maurits op de trein gezet en later moesten hij en de anderen nog tien dagen aan een stuk lopen. Gelukkig had hij in Polen een joodse dokter ontmoet waar hij goed mee optrok. Samen hielden ze hoop en doorstonden ze de vrieskou tijdens de dodenmarsen. Het was immers hartje winter en goede kleren hadden ze niet. Het was chaos. Ze deden nog verschillende kampen aan, maar overal was er paniek en werden de kampen afgebroken. Na wat omzwervingen werden Maurits en de andere overgeblevenen opgevangen door het Zweedse Rode Kruis in de buurt van Lubeck. Per stoomschip gingen ze naar Zweden, naar Denemarken en later via Duitsland terug naar Nederland. Maurits heeft weinig anti-Duitse sentimenten overgehouden aan de oorlog. “Door te haten pak je de verkeerde. In Duitsland trof ik ook bedelende kinderen aan en die jongens die door Hitler naar Stalingrad gestuurd werden hebben ook de gruwelijkste dingen meegemaakt.”

Vrijheid

Na de oorlog voelde Maurits zich bevrijd. Hij kon werken, geld verdienen, studeren en een gezin stichten. Echter, in je hoofd voel je je nooit helemaal bevrijd, vertelt hij. De beelden en herinneringen van al de gruwelijke dingen die gebeurd zijn blijven aanwezig. Maurits wilde niet meer denken aan het verleden. Als zeeman voer hij naar de andere kant van de wereld, weg van de oorlog, weg van Amsterdam, weg van alles wat hem herinnerde aan het verleden. Het leven op de boot was hem op het lijf geschreven. Op de boot was je op elkaar aangewezen, iedereen hielp elkaar, ongeacht afkomst of godsdienst. Ook als zeeman was hij voor niets bang. Op een dag besloot hij van de boot te springen om een stukje te zwemmen. Zijn collega’s schreeuwden hem toe dat er haaien in het gebied zwommen, waarna hij snel weer aan boord kwam. Gelukkig liep het goed af.

Maurits was een gewaardeerde zeeman. Hij deed zijn werk zo goed dat hij promoveerde tot kapitein. Ineens was het leven niet zo zorgeloos meer. Hij kreeg de verantwoordelijkheid over de winst van de rederij en het welzijn van zijn bemanning. Bovendien kreeg hij kinderen met zijn vrouw waardoor hij thuis ook een gezin had wat onderhouden moest worden. Het was hard werken voor de rederij en voor zijn gezin, maar toch heeft hij zich jarenlang 100% voor beide gegeven. “Maar uiteindelijk zijn kinderen het belangrijkste”, vertelt Maurits. Hij ziet het als een van de voornaamste dingen die zin geven aan zijn bestaan. Maurits onderhoudt goede contacten met allebei zijn kinderen. Dit is iets wat hem veel voldoening geeft naar mate hij ouder wordt.

Wantrouwend

Vanaf zijn vroege jeugd heeft Maurits last gehad van zijn joodse achtergrond. Terwijl hij zelf weinig binding heeft met de religie. Maurits beschrijft vrede als iets wat niet voor iedereen weggelegd is. “Als je sterk genoeg bent dan word je met rust gelaten, maar als je zwak bent dan heb je een probleem.” Vooral in Nederland heeft iedereen de mond vol van gelijke rechten voor iedereen, maar dit wordt niet altijd in daden omgezet vindt Maurits. “Mensen worden nog steeds beoordeeld op basis van kleur, geloof en andere dingen die geen rol zouden moeten spelen”. Hij betreurt het dan ook dat antisemitisme en discriminatie nog altijd springlevend zijn. Hij wantrouwt de mens vanwege diens hebzucht: “Mensen handelen vooral uit eigenbelang.”