Flora Schrijver-Jacobs

Interviewer: Herman Teerhöfer in november 2011.

Blog geschreven door Lena van Leeuwe in oktober 2021.

Nijmegen, Utrecht en Amsterdam

Op 14 juni 1923 werd Flora Jacobs geboren in Nijmegen. Haar ouders waren Benjamin Jacobs en Henriette Zadick, die anderhalf jaar later een tweede dochter kregen, Rebecca Jacobs. De twee zussen groeiden op in een warm gezin, waarin de joodse religie overwegend aanwezig was: ze bezochten de synagoge met hoogfeestdagen en aten alleen koosjer voedsel. Benjamin Jacobs was beroepsmilitair, maar had daarnaast ook een grote interesse in muziek. In 1935 verhuisde het gezin naar Utrecht, waar Benjamin trompettist en bassist in het Utrechts Stedelijk Orkest werd. Op verzoek van haar vader begon Flora met het spelen van klassieke pianomuziek. Al snel was duidelijk dat Flora haar vaders muzikale aanleg met hem deelde, al lag haar voorkeur meer bij jazz. Toen het gezin naar Amsterdam verhuisde, opende Flora’s vader een stoffenwinkel op de Haarlemmerdijk. In deze winkel werd Flora leidinggevende zodra ze haar opleiding aan de meisjesschool had afgerond.

De eerste oorlogsjaren

Na de Duitse aanval op Nederland in mei 1940 veranderde Flora’s leven snel. De familie moest in een Judenviertel gaan wonen en ze werden gedwongen hun huis en winkel achter te laten. Toen ze een oproep ontvingen om zich te melden voor de werkkampen, verzetten ze zich niet. Ze werden door politieagenten in een vrachtwagen naar de Hollandsche Schouwburg gebracht, niet wetende dat de schouwburg dienst deed als deportatieplaats om Joden via Vught en Westerbork naar concentratiekampen te deporteren. Tijdens hun verblijf van enkele dagen in de schouwburg, gaf een SS’er die tegen de Jodenvervolging was de familie de kans te vluchten en onder te duiken. Flora’s vader sloeg dit aanbod echter af, omdat hij wist dat ze te weinig geld hadden om de rest van de oorlog onder te duiken. Onderduiken kostte namelijk vaak een fortuin; niet iedereen nam mensen slechts uit liefdadigheid in huis.

Westerbork

Vanuit de Hollandsche Schouwburg werd familie Jacobs in een passagierstrein naar Westerbork afgevoerd. Flora verbleef hier een paar maanden. Ze werkte er in de wasserij, haar moeder had er de leiding over het schillen van de aardappels en haar vader speelde in het kamporkest. Eén keer per week vertrok er een transport met gevangenen naar het Oosten, maar omdat deze transporten zogenaamd naar de werkkampen zouden leiden, stond niemand hier lang bij stil. Flora’s zusje Rebecca stond hoog op de transportlijst, dus zij werd eerder dan haar ouders en zus opgeroepen voor transport. Flora heeft gesmeekt en gebeden dat haar zusje mocht blijven, maar dit mocht niet baten. Rebecca werd gedeporteerd naar Sobibór en werd hier na aankomst onmiddellijk vergast; ze was 18 jaar oud. De zusjes hebben nooit afscheid van elkaar kunnen nemen.

In Westerbork werd Flora herenigd met de Duitse Jood Emanuel van Praag, die ze kende uit Amsterdam. Duitse Joden werden destijds nog niet op transport gesteld vanuit Westerbork naar concentratiekampen, omdat zij de nazi’s nog van pas kwamen voor bepaalde taken. Emanuel vroeg Flora in Westerbork ten huwelijk, in de hoop dat hun huwelijk ook haar deportatie uit kon stellen. De twee trouwden en Flora kreeg als het ware een tijdelijke ‘vrijstelling’ van deportatie. Toen haar ouders in augustus 1943 opgeroepen werden voor transport, meldde Flora zich echter vrijwillig, omdat ze niet van haar ouders gescheiden wilde zijn. Emanuel deed hetzelfde; hij wilde niet in Westerbork blijven zonder zijn vrouw. In een groot transport werden ze in overvolle, donkere veewagons naar Auschwitz gedeporteerd. Dit was een reis van drie dagen, die velen niet overleefden.

Flora Schrijver-Jacobs in 2011

Auschwitz-Birkenau: “Je werd geleefd“

Bij aankomst in Auschwitz-Birkenau werden mannen en vrouwen uit elkaar geslagen. Flora verloor haar vader en man uit het oog, maar ontdekte na de oorlog wat hen overkomen was; Emanuel overleed al snel na aankomst in Auschwitz en Benjamin Jacobs verrichte nog enkele maanden zware dwangarbeid, voordat hij in maart 1944 alsnog om het leven werd gebracht.

De groep van 1500 vrouwen werd in twee rijen verdeeld. Samen met 99 anderen kwam Flora in de linker rij terecht, de mensen die sterk genoeg geacht werden om te dienen als werkkrachten. De overige 1400 gevangenen, onder wie Flora’s moeder, vormden de rechter rij. Flora wist nog niet dat zij direct naar de gaskamers geleid zouden worden. Toen ze later de rook uit de schoorstenen van de crematoria zag komen en de geur rook die het hele kamp in zijn greep had, wist ze al snel wat haar moeder overkomen was. Ook van haar heeft ze nooit afscheid kunnen nemen.

De 100 mensen uit de linker rij werden naar een ruimte geleid waar ze zich moesten uitkleden en op hun knieën moesten gaan zitten. Hier werden Flora’s lange haren afgeschoren en kreeg ze een nummer op haar arm getatoeëerd. Ze moesten douchen met ijskoud water, in een ruimte met kapotgeslagen ramen. Ze kregen geen handdoeken om zich af te drogen, waardoor de meesten bij aankomst meteen longontsteking of een andere ziekte opliepen. Ze sliepen in hokken met stro en hadden geen dekens om warm te blijven, al werd het er in de winter soms wel 15 graden onder nul. Elke ochtend moesten ze op appèl staan op schoenen zonder zolen, soms in een dik pak sneeuw. Ze kregen nauwelijks te eten, op af en toe wat waterige soep en een boterham na. Eén keer per week werd er bloedworst geserveerd. De nazi’s hielden er geen rekening mee dat bloedworst niet koosjer was. Sommige Joden weigerden uit geloofsovertuiging dan ook om dit te eten. Flora liet deze traditie echter los, wetende dat elk beetje eten haar kans op overleven zou vergroten. Waar Flora voor de oorlog een bescheiden meisje was, werd ze in de kampen erg brutaal. Om op krachten te blijven at ze boombladeren en stal ze beschimmelde aardappelschillen uit de keuken. Toch was dit lang niet genoeg. Flora voelde haar lichaam en geest aftakelen en begon net te accepteren dat de dood niet meer lang op zich zou laten wachten, toen zich een kans voordeed.

Het kamporkest

Toen er in Auschwitz werd medegedeeld dat er nieuwe leden voor het kamporkest gezocht werden, meldden 150 vrouwen zich aan. Een van hen was natuurlijk Flora, die zich niet alleen het piano spelen eigen had gemaakt, maar vlak voor de oorlog ook begonnen was met accordeon spelen. Samen met slechts twee andere vrouwen werd Flora geselecteerd voor het kamporkest. Flora had niet alleen het geluk dat ze een van de weinige accordeonisten in de groep was, ook haar Nederlandse afkomst bracht haar in het voordeel.De Joods-Oostenrijkse orkestdirigente Alma Rosé, nicht van Gustav Mahler, was getrouwd geweest met een Nederlander en had daardoor een soort voorkeur voor Nederlanders. Als lid van het orkest werd Flora van Auschwitz-Birkenau, het vernietigingskamp, verplaatst naar het nabijgelegen Auschwitz I, het basiskamp. Hier leefden de orkestleden in de muziekbarak, waar Flora’s omstandigheden licht verbeterden. Er was weinig bewaking bij de barak en de vrouwen kregen iets meer vrijheid, met overdag bijvoorbeeld tijd om muziek te studeren. Ook was er in de muziekbarak een klein kacheltje om warm te blijven in de kou.
Toch bleef het leven in Auschwitz zwaar en onmenselijk. Iedere ochtend rond vijf uur moest het orkest zich bij de poorten verzamelen, om marsmuziek te spelen voor de werkcommando’s die het kamp verlieten (audiodeel 1, 31:50 – 32:22).
Ook de SS’ers zelf genoten van de muziek van het vrouwenorkest, maar dit betekende niet dat ze ook maar enige vorm van respect of medeleven toonden jegens de orkestleden:
(audiodeel 1, 29:27 – 30:04).
Op zondagen werden Flora en een Hongaarse violiste uit het orkest regelmatig uit het kamp gehaald en naar het huis van kampcommandant Josef Kramer begeleid. Hier moesten ze muziek maken voor Kramers vrouw en kinderen.

In Auschwitz was Flora getuige van veel gruwelijkheden. Elke dag zag ze de crematoria branden en rook ze de afschuwelijke geur die hier vanaf kwam. Veel andere gevangenen draaiden door en gooiden zichzelf in het stroomdraad aan de hekken. Ze zagen de dood als enige uitweg uit hun lijden. Zelf heeft Flora het nooit op willen geven. Ze heeft de kracht gevonden om door Auschwitz heen te komen, al weet ze zelf niet waar deze kracht vandaan kwam. ‘Ik leefde maar, ik deed maar wat’, zegt Flora later over haar tijd in Auschwitz.
Haar vertrouwen in God verloor Flora al snel in het concentratiekamp en ze heeft dit na de oorlog ook nooit meer hervonden.

Toen het Rode Leger eind 1944 steeds verder oprukte richting Auschwitz, moesten de nazi’s actie ondernemen. In een poging de sporen van de massamoord zo goed mogelijk uit te wissen, werden de vijf crematoria een voor een opgeblazen. De gevangenen die werkten in de gaskamers en crematoria werden geëxecuteerd, omdat zij tegen de nazi’s zouden kunnen getuigen. De vele andere gevangenen die nog in Auschwitz vastzaten, moesten naar andere concentratiekampen gedeporteerd worden. In ‘dodenmarsen’ werden veel gevangenen gedwongen om onder levensbedreigende omstandigheden naar kampen elders in het Derde Rijk te lopen. Ook vertrokken er treinen uit Auschwitz om de evacuatie sneller te laten verlopen. Flora werd met de laatste trein vanuit Auschwitz naar Bergen-Belsen gedeporteerd, vlak voordat de geallieerden Auschwitz bevrijdden.

Bergen-Belsen

De situatie in Bergen-Belsen kon nauwelijks met woorden omschreven worden. Het concentratiekamp raakte extreem overbevolkt met de komst van steeds meer geëvacueerde gevangenen uit concentratiekampen in het Oosten. Dit in combinatie met het gebrek aan hygiëne zorgde ervoor dat ziekten en ongedierte zich er als een lopend vuurtje verspreidden. Alleen al tussen januari en april 1945 stierven er 35.000 gevangenen in Bergen-Belsen, ten gevolge van ziekten, ondervoeding en uitputting.  

In Bergen-Belsen werd Flora herenigd met Appie Schrijver, de verloofde van haar zus. Ook hij had in Auschwitz gezeten, maar dan in het ‘Familienlager’. Hier werden familieleden niet van elkaar gescheiden en mochten de gevangenen hun haar en kleding behouden. Hier stond een grote geldsom tegenover en alleen de rijkste Joden konden zich dit dus veroorloven.
Na enige tijd in Bergen-Belsen liep Flora nog een bekende tegen het lijf: Josef Kramer, de SS’er uit Auschwitz. Hij was na de evacuatie van Auschwitz kampcommandant geworden in Bergen-Belsen, waar hij ‘Het Beest van Bergen-Belsen’ genoemd werd. Hij kreeg deze bijnaam vanwege de duizenden gevangenen die hij martelde en liet creperen in het kamp. Toch deed hij iets voor Flora waarmee hij, bedoeld of onbedoeld, misschien wel haar leven gered heeft: (LQ Flora Schrijver-Jacobs – 5e beeldfragment (die van 11:55 minuten lang), 6:24 – 7:17).

Flora ervoer Bergen-Belsen als een ramp, vooral voor haar eer gesproken.
In het kamp waren er geen toiletten, slechts diepe gaten in de grond met boomstammen om op te zitten. Je kon je er niet afvegen of schoonmaken. In het kamp deelde Flora een smal bed met een Slowaakse vrouw, die op een dag dood naast Flora in bed lag.
‘Waar je in Auschwitz vergast werd, ging je in Bergen-Belsen vanzelf wel dood’, zegt Flora later over deze tijd. Zelf liep ze in Bergen-Belsen zeven ziekten op, waaronder paratyfus, vlektyfus en een kaakziekte die haar tanden deed uitvallen.

De bevrijding

In april 1945 begon de bevrijding van Bergen-Belsen door de Britten. Bij aankomst troffen zij duizenden lijken aan die onbegraven en in staat van ontbinding in het kamp lagen. Van de 60.000 overlevenden zouden er in de daaropvolgende weken nog 14.000 overlijden, ten gevolge van onder andere uitdroging en verhongering. De SS’ers werden vervolgd en in de meeste gevallen ter dood veroordeeld. Zo ook Josef Kramer. Flora heeft de kracht nog kunnen vinden om tegen de kampleiders te getuigen. De Britten besloten het hele kamp in brand te steken, omdat alle ziekten en luizen een ernstig gezondheidsrisico vormden.
Met Flora’s gezondheid was het slecht gesteld. Ze smeekte de Engelse generaal Sharp om hulp en hij nam haar mee naar het leger, waar ze door artsen behandeld werd. Het viel Sharp op hoe goed Flora Engels en Duits sprak, waarop hij voorstelde dat ze de tolk werd van de Engelse Miss Montgomery, de zus van de veldmaarschalk. Flora bekleedde deze positie enkele maanden en in deze periode kreeg ze genoeg eten, zorg en rust om op krachten te komen.

Na drie maanden keerde Flora met de trein terug naar Amsterdam. Van haar 80 familieleden overleefde niemand de oorlog. Ze waren allemaal gedeporteerd naar concentratiekampen en daar geëxecuteerd of onder andere vreselijke omstandigheden om het leven gekomen. Van de ongeveer 40 vrouwen uit het Auschwitzorkest overleefden slechts 12 de oorlog.
Flora voelde zich moederziel alleen, totdat ze in Amsterdam opnieuw herenigd werd met Appie Schrijver. Ze waren dolgelukkig om elkaar te zien en trouwden in 1946. Ze kregen twee dochters: Phyllis en Jettie. Jettie vernoemden ze naar Flora’s moeder Henriette, die vaak Jet genoemd werd.

In 1966 overleed Appie Schrijver. Als reactie hierop deed Flora een poging tot zelfmoord, maar ze overleefde dit. Flora heeft de oorlog nooit achter zich kunnen laten. De gruwelijkheden leefden voort in haar hoofd. ‘Ik ben niet bevrijd, het wordt iedere dag erger’, zegt Flora vele jaren na de oorlog. Er gaat geen dag voorbij waarop ze niet aan haar ouders, zusje en man denkt: (audiodeel 1, 15:36 – 16:08).
Flora overleed op 22 april 2013 in Amstelveen. Ze laat een belangrijke boodschap achter aan de huidige en toekomstige generaties:
‘Wees een goed mens, denk altijd aan je medemens.’