Marianne (Janny) Vos – De Leeuw was een sterke Joodse vrouw die acht concentratiekampen overleefde. Ze was pas 14 jaar oud toen de oorlog uitbrak. Hoe is het mogelijk dat zij deze gruwelijkheden doorstaan heeft en haar leven daarna heeft weten te hervatten?

Den Haag

Janny werd op 3 juli 1925, als oudste van twee zussen, geboren in Den Haag. Ze groeide op in het huis aan de antiekzaak van haar vader, Alexander de Leeuw. Hoewel beide ouders Joods opgevoed waren, speelde het Joodse geloof in de opvoeding van de twee zussen geen rol: de Joodse feestdagen werden niet gevierd en het gezin bezocht geen synagogediensten. Janny ging wel naar een Joodse school, de Bezemstraat School, maar slechts omdat deze het dichtst bij huis was.

Janny’s droom om balletdanseres of pianiste te worden, bleek vanwege haar slechte rug al snel onmogelijk. Tot grote opluchting van haar vader werd daarom besloten dat ze de antiekzaak over zou nemen. Om die reden is Janny na een jaar mulo, aan het begin van de oorlog, gestopt om privéonderwijs te gaan volgen.

Het uitbreken van de oorlog

Janny was 14 jaar oud toen de Tweede Wereldoorlog in Nederland, op 10 mei 1940, uitbrak. Al was ze nog jong, met haar nuchtere, serieuze persoonlijkheid was ze zich maar al te zeer bewust van de gebeurtenissen die er plaatsvonden.

Waar ze voor de oorlog nog nauwelijks het slachtoffer was geweest van antisemitisme, zou dat in de loop van de oorlog al snel veranderen.

In het begin van de oorlog probeerde het gezin de oude leefstijl zo goed en zo kwaad als het ging, te behouden. Er kwamen geregeld vrienden en familie over de vloer en het gezin ging vaak uit. Met de eerste antisemitische maatregelen werd hier echter al gauw een einde aan gemaakt. Joden moesten hun fietsen inleveren, hadden geen toegang meer tot de meeste openbare voorzieningen en moesten een Jodenster dragen. Ook Janny, die zich helemaal niet Joods voelde.

Janny had voor het uitbreken van de oorlog al een slecht voorgevoel en had daarom geprobeerd haar vader over te halen om met het hele gezin naar Amerika te vertrekken. Haar vader, wetende dat ze in Amerika niets zouden hebben, vond dit geen goed idee. Toen de situatie in Nederland aan het begin van de oorlog begon te verslechteren, heeft het gezin nog vanuit Scheveningen naar Engeland geprobeerd te vluchten, maar dit mocht niet meer baten.

Met het privéonderwijs kon Janny doorgaan totdat de rest van het gezin moest onderduiken. Ze werden gewaarschuwd door Janny’s lerares Engels, mevrouw Penn, dat de Duitsers ze zouden komen halen. Janny’s moeder was in eerste instantie te goedgelovig om deze waarschuwing serieus te nemen, maar na aandringen van Janny is het gezin in december 1942 toch ondergedoken. De Duitsers kwamen een paar dagen later inderdaad om ze mee te nemen en de drie vrouwen waren dus ternauwernood aan ze ontkomen. Van de rest van de familie, zowel vaders als moeders kant, was niets meer over. Zij waren met het eerste transport in juli 1942 gedeporteerd naar concentratiekampen, wat niemand van hen zou overleven.

Verraad

Janny had altijd de afspraak met haar vader gehad dat zij voor haar moeder en zusje zou zorgen, mocht hem iets overkomen. Janny hield zich dus sterk in hun onderduikperiode en heeft geen angst gekend, in tegenstelling tot haar moeder. Ze leefde destijds onder het motto: ‘Je moet erdoorheen, klaar.’ Ze had de hoop haar vader ooit nog terug te zien tegen die tijd al opgegeven.

Familie De Leeuw heeft in totaal drie onderduikadressen gehad. Elk onderduikadres moest verlaten worden doordat iemand de familie trachtte te verraden. Het uiteindelijke verraad vond plaats op het laatste onderduikadres, in de Van Blankenburgstraat. Janny, haar zusje en haar moeder werden verraden, nota bene door de vrouw in wier huis Janny een week had mogen onderduiken voordat ze naar haar derde onderduikadres vertrok.

De vrouw was getrouwd met een man die gevangen zat in Amersfoort. Ze had een nieuwe man ontmoet en wou dus scheiden van haar echtgenoot. Omdat haar echtgenoot vastzat, golden er strenge restricties rondom bezoek. De vrouw besloot familie De Leeuw aan te geven bij de politie en mocht in ruil daarvoor haar echtgenoot in Amersfoort bezoeken, zodat hij de scheidingspapieren kon tekenen.

Familie De Leeuw werd in maart 1944 opgepakt en enkele dagen vastgezet in de gevangenis van Scheveningen. Vanuit Scheveningen werden ze getransporteerd naar kamp Westerbork.

Kamp Westerbork

Het transport van Scheveningen naar Westerbork verliep nog met een normale passagierstrein. Bij aankomst in kamp Westerbork moest familie De Leeuw zich melden bij de strafbarakken. De gelegenheid deed zich al snel voor om je als jonge vrouw aan te melden voor het Philips-Kommando. Dit was een werkplaats van gloeilampenconcern Philips in kamp Vught, waar gevangenen onder iets draaglijkere omstandigheden werkten dan andere gevangenen. Janny besloot zich aan te melden, mede vanwege een belofte die ze haar vader had gedaan om zo lang mogelijk in Nederland te blijven.

Janny werd al snel opgeroepen om naar Vught te gaan en heeft dus slechts tot eind maart 1944 in Westerbork doorgebracht. Haar zusje bleek niet met haar mee te mogen komen naar Vught. Janny werd gedwongen afscheid te nemen van haar moeder en zusje, die samen naar Auschwitz gedeporteerd werden. Daar zouden ze direct na aankomst vergast worden. Over het afscheid zegt Janny later.

Kamp Vught

Janny zat van eind maart tot begin juni in kamp Vught. Ze werd in dit kamp herenigd met een aantal oude schoolvriendinnen. Janny zocht zelf niet snel steun bij mensen, maar bood haar vriendinnen altijd een luisterend oor en deed alles voor ze. In de schaarse vrije tijd die ze hadden, werden af en toe cabaretavonden georganiseerd. Het licht ging echter vroeg uit in het kamp, dus tijd voor vertier was er maar zelden.

Janny maakte in die periode, net als haar vriendinnen, deel uit van het Philips-Kommando. Ze maakte lange werkdagen en was getuige van veel rottigheid. Toch zegt Janny later het volgende over haar periode in kamp Vught: ‘Toen wij er kwamen was het een soort vakantieoord, vergeleken met wat mensen daarvoor hebben meegemaakt bij de opbouw van het kamp.’

Omdat het Philips-Kommando de gevangenen niet kon missen, heeft het meerdere keren verhinderd dat die groep naar Auschwitz gedeporteerd zouden worden. Janny heeft daarom altijd nog het gevoel gehad bij Philips in de schuld te staan.

Intussen kwamen de geallieerden steeds dichterbij, waardoor de Duitsers in paniek raakten. In de nacht van 3 juni 1944 werden daarom alle Joodse mannen en vrouwen van het Philips-Kommando vanuit Vught gedeporteerd naar Auschwitz. Dit kon door Philips niet meer voorkomen worden.

Auschwitz-Birkenau: “Je hoefde je geen nummer te voelen, ze maakten je een nummer” 

Het transport van Vught naar Auschwitz gebeurde in een goederenwagon. De trein was donker en Janny moest er met opgetrokken benen zitten. Bij aankomst in Auschwitz-Birkenau op 6 juni kon de groep, dankzij Philips, bij elkaar blijven. Een selectie vond niet plaats. In het kamp werd de groep niet te werk gesteld en het enige wat ze mochten, was buiten op de grond zitten. De barakken mochten overdag niet betreden worden. Janny begon zich al snel af te vragen: ‘Waarom houden ze ons nog in leven?’

De tijd kon slechts gedood worden door met elkaar te praten. De mensen binnen de groep probeerden elkaar geestelijk in leven te houden met het delen van jeugdverhalen en het fantaseren over de toekomst. Troost en geluk werden gevonden in de kleinste gebaren.

Janny’s groep leefde in het kamp redelijk afgezonderd van de andere gevangenen. Ze werkten niet en werden ook niet naar de gaskamers geleid, waardoor ze tot op zekere hoogte ‘beschermd’ leken. Dit leidde regelmatig tot irritatie bij de kapo’s, wat soms een uitbarsting van geweld richting de groep veroorzaakte. Zo werd Janny een keer in elkaar geslagen door een kapo, toen ze enkel haar handen wilde afspoelen.

Hoewel Janny zelf niet te werk gesteld werd, was het leven in Auschwitz-Birkenau zwaar. Ze kreeg nauwelijks te eten, ze zag dagelijks mensen verdwijnen in de gaskamers en de geur van de crematoria hing in het hele kamp. Ze werd er niet langer behandeld als persoon, maar als voorwerp. ‘Je hoefde je geen nummer te voelen, ze maakten je een nummer’, zegt Janny er later over.

Kracht en acceptatie

De kracht die Janny vond om haar tijd in kamp Auschwitz-Birkenau door te komen, had ze puur te danken aan haar fatalistische karakter. Ze realiseerde zich dat ze machteloos was in haar situatie en dat ze niks aan het lot kon veranderen. Op die manier lukte het haar de gebeurtenissen tot op zekere hoogte te accepteren. Ze beschikte over een sterk vermogen om met vreselijke situaties om te gaan, door alles langs haar heen te laten gaan. Omdat ze niet geloofde, kon Janny in God geen steun vinden: (video 4; 32:37 tot 33:08)

Van kamp naar kamp: “Zolang je leeft, ga je door”

In augustus 1944 werd het gehele Philips-Kommando vanuit Auschwitz-Birkenau getransporteerd naar werkkamp Groß-Rosen, bij het destijds Duitse Reichenbach. Groß-Rosen was een klein kamp, dat uit slechts twee barakken bestond. De vrouwen werden in de Telefunken-fabriek in Reichenbach te werk gesteld. Janny maakte er lampen voor in vliegtuigen. Janny’s leven in Groß-Rosen was aanzienlijk beter dan dat in Auschwitz-Birkenau: ze kreeg meer te eten, er werden cabaretavonden georganiseerd in de eetzaal en er was meer aandacht voor haar welzijn.

Na enkele maanden in kamp Groß-Rosen, werd het Philips-Kommando getransporteerd naar het nabijgelegen kamp in Langenbielau. Hier waren ze nog maar kort toen de vrouwen uit de groep het kamp te voet moest verlaten. Samen met de bewakers liepen ze van Polen naar Tsjecho-Slowakije, over het Reuzengebergte. Het was hartje winter en er lag een pak sneeuw. De groep was niet goed gekleed en Janny liep om deze redenen een erge blaasontsteking op.

Na een verblijf van enkele dagen in Trautenau, Tsjecho-Slowakije, zou de groep in wagons getransporteerd worden naar de Duitse stad Celle. Omdat de Amerikanen te dichtbij kwamen, werd dit kamp echter net ontruimd. Janny’s groep kon hier dus ook niet meer terecht. De trein, die vol zat met gevangenen uit allerlei kampen, moest verlaten worden. Janny’s groep moest samen met de andere gevangenen uren buiten blijven wachten. Daar werd een van Janny’s vriendinnen vermoord, wat Janny voor het leven heeft getekend.

Vanuit Celle werd de groep, begin maart 1945, getransporteerd naar de Duitse stad Porta Westfalica. Ook hier zaten de vrouwen gevangen in een werkkamp. Ze verrichtten dwangarbeid in ondergrondse fabrieken. Eenmaal heeft Janny hier geprobeerd eten te stelen, waarbij ze betrapt werd. Later kan ze hier om lachen.

Eind maart moest de groep het concentratiekamp alweer verlaten, om vervolgens getransporteerd te worden naar het volgende werkkamp, in Beendorf. In april, na Beendorf, heeft Janny nog een korte periode vastgezeten in kamp Eidelstedt. Hier moest ze gedwongen helpen bij de bouw van een tankmuur, wat fysiek uitputtend werk was. Janny werd in dit kamp, voor het eerst sinds Vught, gescheiden van haar vriendinnen en voelde zich hierdoor erg eenzaam. In Eidelstedt heeft Janny door de slechte hygiëne in het kamp schurft opgelopen.

De bevrijding

Eind april 1945 werd een groep vrouwen, onder wie Janny, uit Eidelstedt naar Denemarken getransporteerd. Dit was een actie van het Zweedse Rode Kruis, dat na onderhandelingen met SS-leider Heinrich Himmler een ‘Austausch’ georganiseerd had: Een groep Duitsers die vastzat in Zweden mocht naar Duitsland terugkeren, als het Rode Kruis de vrouwen die in het Duitse kamp vastzaten, mee mocht nemen om ze in Zweden medische zorg te geven.

Op 5 mei kwam de groep vrouwen vanuit Denemarken in Zweden aan, waar ze in een school opgevangen werden. Door de Zweden werden ze vriendelijk ontvangen. Bij Janny werd geelzucht gediagnosticeerd, maar vanwege de goede medische hulp die ze kreeg van het Rode Kruis, genas ze hier snel van.

Omdat Zweden in de oorlog niet door Duitsland bezet was, heeft Janny er geen echte bevrijding meegemaakt. Ze kon geld lenen van de ambassade en vertrok in augustus 1945 naar Nederland. Terug in Den Haag ontving Janny allesbehalve een warm welkom. Van de stad was weinig meer over. Janny’s oude huis was door andere mensen overgenomen en ze kon dit niet meer terugkrijgen. Ze werd door niemand geholpen en kon daarom alleen een kamer in een bordeel krijgen. Van het geld dat familie De Leeuw voor de oorlog bezat, heeft Janny nooit meer iets teruggezien. Hoe ze de oorlog heeft kunnen overleven, zegt Janny te danken te hebben aan Philips, Telefunken en een enorm grote hoeveelheid geluk.

Het leven na de oorlog

In augustus 1946 trouwde Janny met Hans Vos. Voor de oorlog waren de twee al bevriend. Janny’s man was niet Joods, maar had in de oorlog als gevangene in een werkkamp gezeten. Janny kreeg in een periode van 3,5 jaar vier kinderen. Haar oudste zoon noemde ze Alexander, naar haar vader. Janny’s kinderen gaven weer zin aan haar leven.

De rest van haar leven zou Janny het moeilijk hebben met het verwerken van de gebeurtenissen uit de oorlog. Vooral over het verlies van haar zusje is Janny nooit heen gekomen.

Later vertelt Janny dat er geen enkele dag voorbijgaat, waarop ze niet tegen een foto van haar zusje praat. Janny had te veel meegemaakt om nog echt van het leven te houden. Toch had ze de hoop op een betere wereld nooit opgegeven.

Eén belangrijke boodschap laat ze achter aan de jeugd van vandaag en morgen: ‘Ieder mens kan goed en kwaad zijn. Laat je niks opdringen. Doe het goede. Vrijheid, tolerantie en verdraagzaamheid is een groot goed.’


Artikel geschreven door: Lena van Leeuwe, 25 mei 2021, naar aanleiding van het interview door Herman Teerhöfer