Introductie

Charlotte (Lotty) Veffer (10 juli 1921 te Amsterdam – 27 juli 2018, te Amsterdam) was een vrouw van Joodse afkomst die is geboren en getogen in onze hoofdstad Amsterdam. Lotty, wiens familie actief was in het slijpen van diamanten, werd daardoor iets langer gespaard dan andere Amsterdamse Joden. Desalniettemin werden zij en haar familie in 1943 afgevoerd naar kamp Vught. Toen ze zelf in Nederland terugkwam, na ook nog in Auschwitz en het minder bekende Reichenbach te hebben gezeten, zag ze velen van hen niet terug. Na de oorlog is Lotty samen met haar man een nieuw leven gestart en heeft ze de oorlog altijd in haar achterhoofd gehouden. Uiteindelijk startte ze zelf nog haar eigen organisatie op, die zich vandaag de dag nog steeds met de holocaust bezighoudt.

Vooroorlogse periode

Lotty werd geboren 10 juli 1921, te Amsterdam. In de Transvaal buurt om specifiek te zijn. Ze kwam in terecht in het gezin van Jonas Veffer, haar vader en diamantslijper van beroep, en Catharina Stuiver, haar moeder die zorgde voor het huishouden.

Als naar haar jeugd in Amsterdam gevraagd wordt, zegt Lotty: “heel plezierig”. Ze is in een fijn, warm en gezellig gezin te zijn opgegroeid, waarin het close was met familie. Ze had een zusje die zeven jaar na haar geboren werd, Carla.

Lotty zegt echt Joods opgevoed te zijn, maar niet religieus. De normen en waarden deelden ze thuis dus voornamelijk. Ook de feestdagen vierden ze gewoon, maar dit is eerder te vergelijken met de rol van kerst voor veel atheïsten vandaag de dag. Het was niet echt voor het geloof. Ook is ze naar een openbare basis- en middelbare school gegaan, in plaats van Joods onderwijs te volgen. Als er iemand ging trouwen, dan gingen ze wel naar de synagoge, maar niet op eigen initiatief:

“We zijn echt … dat niet.”

Voor de oorlog herinnert Lotty zich het Joodse leven in Amsterdam dan ook als ongescheiden wat geloof of afkomst betreft. Zo had ze genoeg vriendinnen die niet-Joods waren, vertelt ze. Wel weet ze nog dat er veel Joodse mensen woonden in de Transvaal buurt, maar dat was niet de reden dat ze er woonden. Haar ouders bevonden zich wel meer in Joodse kringen wat vrienden betreft, maar hadden ook niet-Joodse vrienden. Daarnaast hielden haar ouders zich niet met politiek bezig, waardoor haar opvoeding nauwelijks van een atheïstische afweek.

De langzame opkomst van de oorlog

Voor de oorlog heeft Lotty nooit antisemitisme meegemaakt. Wat helemaal niet zo vanzelfsprekend was. Verder werkte ze in de periode ’40-‘43 als diamantsnijder. Ze mocht namelijk alles doen van haar ouders, op de voorwaarde dat ze eerst een vak leerde. Dat deed ze dus. Daarnaast had ze vrienden en vriendinnen waarmee ze naar feestjes ging. “Dat was altijd heel leuk en gezellig”, vertelt ze. Daar kwamen over het algemeen opgeleide mensen, omdat je ervoor uitgenodigd moest worden. Daar hadden ze het over films en boeken en vakanties. Gewoon alledaagse gesprekken. In die periode was ze ook verloofd en ze zou gaan trouwen, allemaal vrolijke plannen en bezigheden, totdat de oorlog uitbrak:

“Ik werkte toen … heel goed daar.”

Toen de oorlog begon vond Lotty het het allerergste dat er mensen weggehaald werden. Het feit dat ze niet meer in bepaalde winkels en gebouwen mochten was voor haar nog tot daaraantoe, maar dat hele gezinnen verdwenen, dat vond ze verschrikkelijk. “Je hele wereld stort in. Iedereen ging weg.” Vanwege hun vak mocht Lotty met haar gezin (aanvankelijk) blijven.

Desalniettemin deden er zich wel al aardig wat spannende situaties voor. Ze herinnert zich nog hoe ze terugkwamen uit de stad en dat er een razzia plaatsvond op hun terugweg. Ze zijn toen gewaarschuwd door een onbekende om niet die kant op te gaan, omdat daar een razzia gaande was. “Zonder pardon als je daarbij stond ging je ook mee.” Dat kan nog best wel eens levensreddend geweest zijn, een echte oog-door-de-naald ervaring dus:

“Ja want ik weet nog wel … stond ook mee.”

Thuis zaten zij dan ook in spanning over wat er allemaal gebeurde. Ze waren angstig over wie er nu weer allemaal opgepakt waren. Ze wachtten maar af, wachten op het nieuws over wie er deze keer niet doorheen was gekomen. Heel dankbaar waren ze altijd over dat zij (nog) niet mee moesten.

Het moment van de waarheid

Op 11 februari 1943 is Lotty ’s avonds laat, om 20:00, opgepakt. Haar ouders volgden niet veel later. Na 20:00 mocht niemand namelijk meer op straat zijn en toen zijn alle diamantarbeiders opgepakt. Toen zijn ze met z’n allen naar de Hollandse Schouwburg gebracht. Tegen twaalven kwam de rest van haar gezin daar namelijk aan. Op dat moment zaten ze daar vast. Lotty had nog de kans om te ontsnappen, er werd haar namelijk een vluchtadres aangeboden, maar ze wilde graag met haar ouders blijven. Vanuit de Hollandse schouwburg zijn ze naar Vught gegaan. Hieronder vertelt Lotty zelf hoe dat ging:

“Na acht uur … helemaal niet gedaan.”

Ze weet nog dat er heel veel mensen waren in Vught. Onbeschrijfelijk vindt ze het. Daar kon je niets anders doen dan flink zijn en afwachten. Ze hadden nog geen idee hoe erg dit zou worden.

De Tweede Wereldoorlog

Diezelfde nacht, de nacht van 11 februari, is de hele ‘diamantgroep’ met de trein naar Vught verplaatst. Daar eenmaal aangekomen werd Lotty gescheiden van haar moeder en haar zusje, wel bleef ze samen met haar collega’s van de firma Asscher, waaronder haar vader. Het gezin kon elkaar af en toe nog opzoeken in de barak, maar ze waren wel gescheiden.

In Vught bleven ze echter niet zo lang. Op 6 juni van hetzelfde jaar was er namelijk een zogenoemd kindertransport vanuit Vught. Hier moest o.a. Lotty haar zusje in mee. Met dit transport moest daarnaast een van de ouders mee. Zo hielden de Duitsers de gemoederen laag. Eerst ging daarom haar vader mee, maar later ging ook haar moeder mee. Lotty wilde ook meegaan, op afraden van haar vriendinnen en haar moeder heeft ze hier uiteindelijk niet voor gekozen. Een keuze die haar leven wellicht wel heeft gered.

De Duitsers hadden een geraffineerde organisatie, zo’n transport was dus niet zomaar. Dit was omdat de kinderen niet het vak van diamantsnijder beoefenden. Deze kinderen waren dus waardeloze extra last voor de Duitsers, hoe hard dit ook mag klinken. De diamantsnijders daarentegen, die speciaal gescheiden waren van de andere Joden, konden hun echter nog best wat opbrengen. De Duitsers wilden in Vught namelijk hun eigen diamantfabriek op gaan zetten en dit gaat natuurlijk veel makkelijker als ze een grote groep in een kamp hadden zitten die juist daarin gespecialiseerd was.

De maanden die daarop volgden waren saai, zegt Lotty. Ze moesten telkens op appel staan en probeerden met humor de dag door te komen. Toen ontstond het Philips-Kommando in het kamp. Er werd een groep geselecteerd voor dit commando en voor hen kwam een lopende band waarbij de gevangen diamantsnijders moesten solderen. Zij waren precisiewerk gewend en dus perfect voor de klus en daarnaast goedkoop. Toch vond Lotty de komst van het commando niet erg. Het commando zorgde namelijk voor meer pauzes voor de gevangen en daarnaast voor saamhorigheid. Ze hadden nu tenminste iets te doen, zegt Lotty.

Naast deze reden heeft Lotty nog een andere reden waarvoor ze heel dankbaar is, dat ze in het commando terecht is gekomen. “Anders waren ze namelijk veel eerder naar Auschwitz gegaan” zegt Lotty en dan was het maar de vraag of ze het overleefd had. Aan de andere kant wil ze Philips ook niet te veel prijzen, ze deden namelijk graag zaken met Engeland bijvoorbeeld, zonder te vertellen dat ze dwangarbeid van Joodse gevangenen genoten. Haar familie heeft ze overigens nooit meer gezien. Het kindertransport, waar haar vader en moeder dus ook bijzaten, leidde namelijk direct naar Sobibor. Lotty is een van de weinige van een hele grote familie, die het overleefd heeft. Ze heeft geen afscheid van ze kunnen nemen. Ze heeft nooit geweten hoe het men is afgelopen, maar heeft wel een vermoeden:

“nou die zijn dus … en toen was het afgelopen.”

Toen de geallieerden te dichtbij kwamen, zijn alle overgebleven Joden in juni 44 ontruimd uit kamp Vught. Ze werden op transport gezet naar Auschwitz, het inmiddels welbekende kamp in Polen. Ze gingen er heen met een rare stemming, dat weet Lotty nog goed. Een deel had een vermoeden over of wist zelfs wat er ging gebeuren, anderen niet. Sommigen mensen hoopten bekenden tegen te komen, wat ook wel aangeeft wat hun kennis erover was.

Eenmaal aangekomen waren ze eerst blij dat ze uit die wagons mochten. Ze herinnert het zich nog goed:

“Nou ja we kwamen … kregen we een gevangenisjurk aan.”

Ze werden echter meteen kaalgeschoren, hun kleding werd hun ontnomen en ze kregen het bekende persoonlijke nummer op de arm getatoeëerd. Lotty’s nummer was 817980.

Aan deze aankomst heeft Lotty een soort trauma of tic overgehouden. Na aankomst had ze namelijk helemaal geen ondergoed meer, na volledig gestript te zijn van al haar kleding. Vandaag de dag heeft ze daarom ten minste 25 nieuwe onderbroeken klaarliggen en als er een stuk gaat haalt ze direct een nieuwe, ook al droeg ze dat andere paar niet eens. In kamp Vught was dat niet zo geweest. Sterker nog, daar hadden ze hun eigen kleding altijd gewoon aangehouden. Al met al was het dus een verschrikkelijke ontvangst. Ze herinnert zich de honden nog waarmee de Duitsers al direct klaarstonden bij aankomst. Ook werden ze gesorteerd, maar de meesten mochten blijven.

In Auschwitz begon de zinloze arbeid pas echt. De eerste zes dagen moesten ze direct stenen sjouwen van de ene naar de andere kant. Deze arbeid had geen enkel ander doel dan het vermoeien en misschien zelfs sorteren van de gevangenen. Kijken wie fit was. Aan het sjouwen van stenen van plek a naar b ietsje verderop hadden de Duitsers namelijk niks. Hier kwam het Philips-Kommando echter weer in het spel. Doordat deze groep zo apart gezet was en bekend en bewezen was dat zij in staat waren precisiewerk te verrichten, zijn zij als het ware gered. De eerste keer was dat toen ze een douche in Auschwitz in moesten lopen. Iedereen was bang voor het gas wat eruit zou komen. Kennelijk ging het rond dat dat gebeurde. Dit gebeurde bij hun echter niet, bij hen kwam er water uit.

Kort daarna werd de groep overgeplaatst naar Reichenbach om in de telefoonfabriek tewerkgesteld te worden. Dit was natuurlijk ook niet geweldig. Er was geen eten, ze moesten elke dag uren op appel staan en heen en weer lopen naar de fabriek, maar ze hadden hoop. Ondanks dat ze niet meer in Vught zaten, zaten ze namelijk ook niet in Auschwitz, waarvan ze wisten dat het veel erger was.

In Reichenbach was Lotty wel erg ziek, ze was namelijk aangestoken door andere gevangen met tyfus. Dit was zo’n beetje het slechtste wat je daar kon overkomen. Als je namelijk ziek werd, dan werd je teruggestuurd naar Auschwitz. Daar ging je dan direct de gaskamer in. Gelukkig was Lotty bevriend geraakt met de aufseherin. Dit was een meisje van 17 uit Berlijn, die haar familie erg miste. Haar familie zat namelijk aan het oostfront en zij zat daar alleen in Reichenbach. Ze had dus erg veel heimwee en Lotty probeerde haar dan te troosten. Daarnaast zorgde Lotty ervoor dat zij aangesteld kon blijven, omdat ze extra hard werkte wanneer ze zag dat anderen het niet konden, het werk. Als tegenprestatie heeft deze aufseherin toen Lotty’s leven gered, kan je wel zeggen. Toen Lotty namelijk heel erg ziek werd van die tyfus, ging de aufseherin Lotty’s temperatuur opmeten. Ze zei dat het goed was en dat ze door kon, in plaats van naar de gaskamer. Daarnaast bracht ze Lotty medicijnen en water, waardoor Lotty kon opknappen. Ook nam ze chocolade mee voor Lotty.

De tijd vorderde langzaam en in januari 45 kwamen de Russen steeds dichterbij. Hierdoor werden de Duitsers steeds angstiger. Ze wilden allemaal vluchtten. Toen begonnen de dodenmarsen. Enorme marsen onder barre omstandigheden waarvan zeker een kwart van de deelnemende gevangen overleed. Dit leed dan tot andere kampen verder van de grenzen. De Duitsers leken namelijk door te hebben dat ze gingen verliezen en probeerden hun sporen uit te wissen.

Ze zijn toen langs Bergen-Belsen gekomen, waar ze niet eens in konden omdat het er simpelweg te vol was. Daarna zijn ze naar een mijn gegaan, waar al een deel van het Philips-Kommando aanwezig was. Net toen ze hierin wilden gaan, werd er geroepen dat de mijn werd opgeblazen. Lotty en haar groep hadden erin moeten zitten. Zo hadden de Duitsers van hen af moeten zijn. Ze kropen echter net door het oog van de naald en zo overleefden ze het.

Naoorlogse periode

De bevrijding heeft Lotty in Zweden meegemaakt. Lotty is samen met haar groep namelijk al eerder bevrijd dan Nederland. Zij zijn daarop via Denemarken naar Zweden gegaan. Zo vertelt ze zelf over haar bizarre terugreis:

“We zijn dus … ja.”

De bevrijding was een dubbel gevoel, dat weet Lotty nog goed. Aan de ene kant waren ze natuurlijk enorm dankbaar dat de oorlog voorbij was en dat ze het overleefd hadden. Aan de andere kant was het verschrikkelijk dat ze zoveel mensen waren verloren. “Je wist wel dat er zo veel mensen niet meer waren.”

In Zweden hebben ze vooral aangesterkt. Toen ze daar aankwamen hebben ze zes weken in quarantaine gezeten in een bungalowpark in Malmö, met z’n vieren in een huisje. Daarna zijn ze naar Gotenburg gegaan, waar ze tot eind augustus ‘45 hebben gezeten. Toen gingen ze weer terug. Ze waren benieuwd wie ze aan zouden treffen bij hun terugkomst en hoopten enorm om herenigd te worden met hun familie.

Lotty heeft toen onderdak gevonden in Amsterdam bij een gezin dat tijdens de oorlog veel verzetswerk had gedaan en veel mensen had laten onderduiken. Zowel Joden als niet-Joden. Dit gezin had negen kinderen, waarvan 1 jongen. Dit laatste weet ze nog goed, hij zou namelijk haar man worden. Met deze man heeft ze vier kinderen gekregen. Het gezinsleven zorgde voor veel afleiding, de drukte zorgde er daarnaast voor dat de zorgen over de oorlog op de achtergrond werden geplaatst. “Dat leidt ontzettend af, proberen om erboven op te komen” zegt Lotty.

Toen haar man echter vroeg stierf, op 64-jarige leeftijd, was ze weer alleen. Ze wilde doorgaan voor haar 4 kinderen en 5 kleinkinderen, maar het was lastig. Een vriendin van Lotty, die ze nog kende uit de oorlog, zag dat ze het moeilijk had. Zij nam haar daarom mee naar een etentje van wat vrouwen die samen gevangen hadden gezeten in Ravensbrück. Dit etentje hielden ze om de anderhalve maand. Lotty vond het geweldig en fleurde helemaal op. “Dat was zeer emotioneel, dat was als of ik bij mijn familie terecht kwam.”

Vandaag de dag vindt ze het heel bijzonder dat ze het heeft overleefd. Ze denkt dat dit komt omdat ze altijd samen was met mensen. Ook was de hoop op hereniging bij terugkomst in Nederland altijd een belangrijke factor voor haar, die haar deed doorzetten. Op haar gezin rekende ze niet meer, maar wellicht zou haar verloofde daar wel op haar wachten. Daar dacht ze constant aan. Dit was echter ook niet altijd genoeg. Op sommige momenten trok ze het gewoon niet meer, maar juist daar was het belangrijk om samen te zijn, samen met mensen die je dan konden vertellen dat je al te ver was gekomen om daar te eindigen. Zo vertelt Lotty zelf als haar gevraagd wordt of ze het wel eens op gaf:

“Nee dat hebben we … zo ga je verder.”

Na de oorlog heeft ze vertrouwen in de mensheid en probeert ze vrolijk te blijven. “Anders zou je niet kunnen leven”, zegt ze. Lotty is doorgegaan met haar leven en heeft geen nummer van zich laten maken. Wel verbaast zich ze erover hoe er vandaag de dag nog steeds mensen zijn die verschrikkelijk kwetsende teksten kunnen zeggen, teksten die eveneens uitsluiten.

“Mensen hebben nog niks geleerd” zegt Lotty als haar gevraagd wordt hoe zij aankijkt tegen het kwaad in de wereld. “Er is nog steeds oorlog.” Wel gelooft ze in wonderen, anders had ze daar niet gezeten, denkt ze.

Het ouder worden ervaart ze als prima. Ze kan alleen niet meer zo goed lopen. Ze vindt het goed om over de oorlog te blijven praten, want zo kan ze het kwijt.

Anno 2010 vindt ze het heel fijn om Joods te zijn, soms komt ze nog wel eens antisemieten tegen, maar dat negeert ze gewoon.

Vandaag de dag is Lotty heel dankbaar dat ze in vrijheid leeft, maar ze denkt ook aan andere landen, andere landen die dat voorrecht niet hebben.

Charlotte (Lotty) Veffer

Een ongebruikelijke loop van omstandigheden, zo kan je de oorlogservaring van Lotty wel noemen. Haar expertise heeft haar van het ergste lot ontheven, maar dit wil zeker niet zeggen dat ze het niet verschrikkelijk lastig heeft gehad. Het is knap hoe deze vrouw positief kan blijven en kan bagatelliseren hoe enorm ze erdoor heeft moeten lijden. In 2018 is Lotty overleden, maar in haar leven heeft ze zo veel goeds gedaan. Na de oorlog heeft ze nog een gezin weten te stichten met een man en vier kinderen, waaruit ook nog eens 5 kleinkinderen voortvloeiden. Mensen die er allemaal niet waren geweest als zij het op had gegeven en niet door had gezet. Ook zette ze nog een fonds op, die herinnert wat er allemaal mis is gegaan.

“De oorlog is aangenaam voor wie hem niet kent.” – Erasmus

Trivia

  • Na de oorlog heeft Lotty de ‘Lotty Veffer Foundation’ opgericht. Ze vond het erg belangrijk om te blijven herinneren wat er is gebeurd en dat doet deze organisatie dan ook.
  • Lotty heeft op 4 mei de herdenkingsrede in kamp Vught gesproken
  • Lotty heeft lezingen op scholen gegeven, om leerlingen te vertellen over de oorlog en haar ervaringen.
  • Op 26 januari 2020 kwam een programma online, ‘De ogen die Auschwitz zagen’, van omroep MAX. Hierin werd Lotty geïnterviewd.

Geschreven door: Thomas van Dijk, in januari 2022 op basis van het interview door Herman Teerhöfer