Annelies Thérèse van Meel-Jansen is geboren in oktober 1939 in de stad Bandoeng in de toenmalige Nederlandse kolonie Nederlands-Indië (het huidige Indonesië). Dit verhaal is gebaseerd op interviews door Herman Teerhöfer met haar in juli 2022. Het vertelt zo dicht mogelijk bij haar eigen woorden over haar kijk op het leven in Nederlands-Indië tijdens de Tweede Wereldoorlog, tijdens de onafhankelijkheidsstrijd van de inheemse bevolking en na de emigratie van het gezin naar Nederland. Veel herinneringen hierover heeft ze eerder onder pseudoniem van de naam van haar moeder (Eline Tydeman) in haar boek “De laatste passage: Van Oost naar West”(2019) beschreven.
Familieachtergrond
Annelies is enig dochter van Ludolf Vickers Jansen (geboren in april 1902) en Lilly (Eline) Meta Tydeman (geboren in mei 1908).
De vader van Ludolf (de opa van Annelies van vaders kant) was al lang in Indonesië, terwijl de vader van Lilly (de opa van Annelies van moeder kant) oorspronkelijk op Curaçao is geboren als zoon van een dominee uit Nederland. Na vertrek uit Curaçao werd hij officier bij de KNIL (Koninklijk Nederlands-Indisch Leger).
Na de middelbare school (Hogere Burgerschool) heeft Ludolf rond 1920 aan de toentertijd nieuwe technische school in Bandoeng gestudeerd (wetenswaardigheid door Annelies: Sukarno, de eerste president van het onafhankelijke Indonesië, behoorde ook tot de allereerste studenten). Ludolf was in Nederlands-Indië werkzaam bij de spoorwegen. Zijn vrouw Lilly was in Nederlands-Indië onderwijzeres.
Ludolf kwam oorspronkelijk uit een katholiek gezin, terwijl Lilly dus uit een protestantse familie kwam. Alhoewel Annelies als kind in Nederlands-Indië naar een christelijke school ging waar zowel de dominee als de pastoor lesgaven, werd binnen het gezin waarin ze opgroeide weinig aan geloof gedaan. Mogelijk kwam dat door slechte ervaringen die haar vader had als jeugdige kostganger bij een gereformeerde familie, waardoor hij ieder geloof heeft afgezworen.
Naar het Jappenkamp
In maart 1942 werd Nederlands-Indië door de Japanners binnengevallen. Van de periode tot de internering van het gezin in het Jappenkamp heeft Annelies een beperkt aantal herinneringen die aangevuld zijn door wat haar is verteld. Samengevat omschrijft Annelies de periode na de Japanse inval als “het verlies van bijna alles”. Ze raakten hun huis, het merendeel van de inrichting, hun huispersoneel en auto kwijt. Ze moesten zich redden met een minimum aan dingen, maar ze leefden nog.
Het gezin woonde voor de inval in een huurhuis aan de Heetjansweg in Bandoeng. Na de inval werd die vrij snel door de Japanse bezetters in beslag genomen. Ook de woningen waar ze hierna naartoe gedwongen verhuisden, werden telkens door de bezetters in beslag genomen.
Na het laatste huis waar ze zaten, werden ze naar een kamp gestuurd. Annelies heeft dit vertrek naar het “Jappenkamp” als jong kind naar haar gevoel niet echt meegemaakt. Haar is wel verteld dat ze naar het kamp zoveel mochten meenemen als op een kar past: matrassen, bed, tafel, stoelen, huisraad, kookpotten en kleding. Een kist met een aantal dierbare spullen die ze niet naar het kamp meenamen, gaven ze in bewaring bij een bevriend Chinees gezin.
Het gezin nam bij het vertrek naar het kamp ook een weesmeisje mee. Ze was te oud geworden om in het weeshuis te blijven en ze had geen familie, werk of inkomen. Ze wist daardoor niet waar ze in de oorlog naartoe moest. De moeder van Annelies die wel huishoudelijke hulp in het kamp kon gebruiken, hoorde over haar situatie. Ze is toen op het meisje afgegaan en heeft tegen haar gezegd dat ze met hun gezin meekonden. Het meisje was bereid om met de familie het kamp in te gaan. Daarna heeft haar moeder het meisje onder het mom dat ze haar nichtje was het kamp mee in gesmokkeld. De Japanners hebben naar weten van Annelies daar nooit een vraagteken achter gezet.
Op 12 oktober 1943 kwamen ze in kamp Tjiboenoet (Indonesische naam voor het kamp) in Bandoeng aan. Ze bleven dus in eigen stad. De Nederlanders noemden het kamp zelf het Oosteinde-kamp, omdat de Nederlandse straatnaam waar het aan gelegen was zo heette.
Terwijl er ook kampen waren waar de mannen van de vrouwen en kinderen werden gescheiden, gingen naar dit kamp vaak complete gezinnen. Dat kwam omdat de Japanners ze in het begin nog nodig hadden voor het in stand houden van de infrastructuur (zoals spoorwegen, elektriciteit en waterleiding), waar ze werkten. Of mannen direct van hun gezinnen werden gescheiden en hoe snel gezinnen na de Japanse bezetting naar een kamp ging, hing ook af van hoe “blank” het gezin was en hoe oud de man was. Hoe gemengder de man of vrouw van bloed was (nazaat van Nederlandse voorouders en de inheemse bevolking) hoe minder snel ze in een kamp terechtkwamen of van elkaar werden gescheiden.
Dit zijn volgens Annelies redenen geweest dat hun gezin later naar een kamp gingen en dat haar vader niet direct van het gezin werd gescheiden. Haar vader werkte bij de spoorwegen. Weliswaar behoorde de moeder van Annelies tot de blanken, maar haar vader behoorde zichtbaar tot de gemengden van bloed, omdat in elk geval zijn moeder een Indonesische was. Haar opa van vaders kant bleef tijdens de oorlog buiten het kamp, omdat hij in de ogen van de Japanners door zijn leeftijd als ongevaarlijk werd gezien. Haar opa van moeders kant was net voor de oorlog overleden, maar zijn vrouw (haar oma van moeders kant) en haar andere kinderen zijn ook allemaal in een kamp geplaatst. Dat was een ander kamp in het oosten van Java.
Het Oosteinde-kamp
De leefomstandigheden in het kamp waren heel beperkt. Het kamp waar ze werden geïnterneerd was echter geen barakkenkamp waar je boven op elkaar zat. Het was een tot huizenkamp omgevormde arm wijkje in Bandoeng bestaande uit kleine huizen. Alhoewel in elk huis meerdere gezinnen werden geplaatst, was een huizenkamp naar verhouding beter dan een barakkenkamp. Annelies en haar ouders deelden zo het huisje waarin ze terechtkwamen met een echtpaar. Het huisje was klein, maar ze konden de kamers verdelen, zodat ze ieder hun eigen woonruimte hadden en niet in een kamer hoefden te slapen of te eten. Met inachtneming van elkaars vrijheid kon men zo dus als goede buren zijn eigen gang gaan.
Het waren kleine huisjes waarvan de witgekalkte muren al lang en breed waren vergaan. Tussen de huisjes lagen kleine weggetjes van gebarsten en halfvergane asfalt. Het was in het kamp zanderig. Het huisje waar Annelies en haar ouders terechtkwamen, lag aan het einde van de straat. Naast dat huisje was een terrein vol onkruid en doornstruiken dat grensde aan een ravijn. Dat ravijn liep stijl naar beneden. Daar beneden liep een kleine kali (Indonesisch voor rivier). Daar kieperde men het afval in. Waar het kamp omheind was met prikkeldraad was dat daar niet nodig, omdat het daar toch onbegaanbaar was.
In het kamp waren de Japanners aanwezig in een wachtpost. Annelies kan zich geen appels, het verplicht buigen voor de Japanners of het verplicht in de zon staan herinneren. Ze heeft geen vernederingen in het kamp gezien. De Japanners patrouilleerden wel in het kamp, maar de kampbewoners hielden zich op afstand. Ze waren voorzichtig en zochten geen problemen op. De Japanners waren tegenover kleine kinderen niet onvriendelijk. Als ze je een streel over bol wilden geven stond haar moeder daar niet agressief tegenover. Haar moeder zei een tegen haar:”Als ze je een streel over je bol willen geven, dan doet ze dat herinneren over de eigen kinderen die ze hebben achtergelaten”.
Kind-zijn in het kamp
Annelies ervoer het opgesloten zijn op een andere manier dan de volwassenen die de kinderen in bescherming namen. Omdat je als kind weinig besef hebt dat er een wereld buiten je kleine wereld bestaat, leef je in een omsloten ruimte zonder bewust te zijn van de wereld die daarbuiten is. Dat betekende niet dat Annelies niets van haar herinneringen van voor het kamp mee het kamp innam.
Het bijzondere en indrukwekkende vindt Annelies dat mensen bleven zorgen voor hun kinderen. Dat de kinderen bepaalde dingen konden doen die bij ze hoorden (verjaardagen, Kerstmis, Sinterklaas). Annelies weet van een keer dat Sinterklaas niet werd gevierd, maar dat ze wel een klein cadeautje kreeg in haar schoen. In die omstandigheden ging dat eigenlijk niet, maar soms hadden ze nog dingen meegenomen zoals een geborduurd zakdoekje, een tekening of een klein pakje dat genaaid werd voor een ander. Al deze kleine dingen die in het kamp werden gemaakt noemt Annelies kampkunst. Ze denkt dat die kampkunst een poging was om iets van het gewone leven uit te drukken.
Ook op andere manieren werd er in het kamp voor de kinderen gezorgd. Op een gegeven moment begon een ijverige vrouw een bijbelklasje voor de kinderen en er werd ook een soort kleuterklasje opgericht. Ze hadden geen materiaal, maar je leerde er liedjes, speelde spelletjes als zakdoekje leggen, hinkelen, iets met een balletje. De Japanners hadden daartegen geen bezwaar, omdat ze kleuteronderwijs niet als onderwijs zagen.
Ondanks dat haar eigen moeder onderwijzeres was, regelde ze weinig voor de andere kinderen. Ze denkt dat haar moeder zich in de situatie waarin ze zaten al uit het leven had teruggetrokken. Wel had haar moeder veel textiel meegenomen die ze verhandelde om iets te regelen of bij de prikkeldraadomheining tegen geld aan Indonesiërs verkocht. Met dat geld kon ze bij Indonesische handelaren, die zo nu en dan het kamp binnenkwamen, eten als bananen kopen als aanvulling op de kleine noodvoorraden of rantsoenen rijst, olie en misschien nog wat andere dingen die in het kamp werden verdeeld.Annelies herinnert zich ook dat ze op een gegeven moment ontdekte dat ze kon tekenen. Ondanks dat ze thuis alleen 1 potlood en heel weinig papier hadden, was ze daar meteen aan verslingerd. Dat was een groot probleem. Haar moeder bedelde toen bij een overbuurvrouw om papier in ruil voor wat eten. Dat ontdekken van het tekenen in het kamp heeft in haar verdere leven een rol gespeeld als bezigheid die voor haar een hogere waarde heeft. In het tekenen en het creëren geef je vorm aan iets uit jezelf.
Niet alleen het tekenen gaf Annelies steun. In het kamp was een aardig gezin waar ze goede vriendinnetjes aan had en hun moeder die actief en tegemoetkomend was. Met die meisjes deed ze dingen samen. De moeder van die meisjes had iets meer spullen voor de kinderen meegenomen en hield zich ook iets meer met hen bezig. Dat dus in tegenstelling tot de moeder van Annelies die zich meer had teruggetrokken. In het kamp was er dus eigenlijk weinig beschikbaar dan wat de gezinnen voor hun kinderen konden meenemen. Dat betekende daarom vooral spelen met zand, stenen, stokjes en met diertjes die je eventueel vond.
In het kamp is ze ook erg ziek geweest. Ze kreeg veel pijn en had hoge koorts. In het kamp was geen dokter of apotheek. Haar moeder is toen met haar in de armen naar de Japanse wachtposten gegaan. Eén van de Japanners is naar voren gekomen en heeft gevoeld aan haar gezichtje en wang en merkte dat ze echt ziek was. Hij heeft toen haar moeder toestemming gegeven om een Becak (de Indonesische benaming van fietstaxi) aan te houden om buiten het kamp naar een dokter te gaan. Bij de dokter bleek dat ze een nierbekkenontsteking had. Hij heeft medicijnen gegeven, waarna haar moeder naar het kamp terugkeerde. Voor haar moeder heeft het veel goed gedaan dat ze even het kamp uit mocht.
Verlies en terugkeer van haar vader
In het kamp kwamen dus meestal complete gezinnen, omdat de mannen buiten het kamp nog een voor de Japanners essentiële functie hadden. Na de internering gingen de mannen dan ook dagelijks voor hun werk het kamp uit. Na een paar maanden werden de mannen toch één voor één uit huis gehaald en in gevangenissen en kampen gezet. Volgens Annelies was dat meestal op beschuldigingen van sabotage. Ze werden dan met martelingen verhoord. Mannen die ergens toegaven dat ze hadden gesaboteerd, konden worden onthoofd. Het was een gruwelijke tijd voor zowel de mannen die werden weggehaald als voor de vrouwen die achterbleven. De vader van Annelies werd uit huis gehaald op 19 maart 1944. Dat haar vader werd weggehaald vond ze een verschrikkelijke gebeurtenis.
Later bleek dat haar vader eerst naar Samarang (nieuwe spelwijze: Semarang), een stad aan de noordkust van het eiland Java werd gebracht. Daarna is hij nog een aantal keren getransporteerd. Al die tijd wisten ze niet wat er met hem gebeurde. Op een gegeven moment heeft haar vader het toch voor elkaar gekregen om hun een levensteken te sturen. Dat was mogelijk, omdat het in het kamp was toegestaan dat een (Indonesische) verkoper binnenkwam om fruit, rijst of zo iets te verkopen.
Het moment van dat levensteken was iets heel bijzonder. Annelies vertelt dat er op een dag een verkoper van bananen naar hun huisje toekwam. Die droeg hij in een aantal grote manden over zijn schouder. Voor hun huis vroeg hij aan haar moeder of zij bananen wilde komen. Haar moeder zei aanvankelijk:“nee, nee, ik heb nog”. Toen zei de verkoper dat ze deze bananen wel wil kopen. Hij pakte toen een tros en vouwde die open. Haar moeder zag toen een heel klein opgevouwen stuk papier tussen de bananen. Op dat moment zei haar moeder:”O, ja, die bananen wil ik wel kopen”. Ze is toen geld gaan halen en heeft die bananen gekocht. In het briefje stond:”Geen oorlog ons scheid dat vrede gewijd”. Er stond geen afzender, maar het allerbelangrijkste was dat haar moeder wist dat hij leefde. Dat briefje heeft Annelies nog steeds. Het betekent ontzettend veel voor haar. Het laat de zorgzaamheid van haar vader zien die aan zijn vrouw en kind dacht.
Na de Japanse capitulatie op 15 augustus 1945 zag ze pas haar vader terug. Ze zaten toen nog in het kamp vanwege de veiligheid, maar ook omdat ze hadden gewacht op haar vader. Haar vader kwam uitgemergeld en vervuild en heel hongerig aanstrompelen. Hij heeft op dat moment alles wat ze in huis hadden opgegeten, maar moest dat ook weer uitbraken. Zijn maag kon het eten niet meer verdragen, omdat hij bijna geen eten had gehad tijdens zijn gevangenschap.
Annelies denkt dat haar vader de gevangenissen en kampen waar hij heeft gezeten kon overleven, omdat hij wilde overleven voor zijn vrouw en kind. Dat betekende nooit te zwichten bij verhoren en martelingen en bekentenissen te geven waarvoor je kon worden onthoofd. Ook hielp het dat haar vader het geluk had dat hij in de gevangenistuin mocht werken. Daar heeft hij af en toe onrijpe tomaten achterovergedrukt en opgegeten. Dat heeft hem waarschijnlijk op het nippertje gered.
De Bersiap-periode
Voor Annelies is de officiële bevrijding van Nederlands-Indië op 15 augustus 1945 geen dag van uitbundigheid, waar bevrijders werden binnengehaald en met vlaggen, zoals dat in Nederland was. Het einde van de gevangenschap en de oorlog ging voor haar naadloos over in de Bersiap-periode (Bersiap betekent “wees paraat’”). Het was een periode van ongeregeldheden waarin Nederlanders en Indische Nederlands werden aangevallen door Indonesiërs die naar onafhankelijkheid streden en de politionele acties (militaire acties van Nederland tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd tussen 1945 en 1949).
Het was na de bevrijding zo onveilig buiten het kamp, dat haar ouders met haar nog een tijd in het kamp bleven. Toen ze het kamp uitgingen, lukte het haar ouders om weer terug te gaan naar hun oorspronkelijke oude huurhuis, omdat ze de papieren van dat huis nog hadden. Ze vonden een voor een groot deel leeggehaald huis met wat meubels. In een kast vond haar moeder een heleboel flessen sterke drank. Voor hen was dat een schat, omdat ze dat konden omzetten in geld of eten. De kist met spullen die ze voordat ze naar het kamp gingen bij een Chinese familie onderbrachten, is keurig teruggekomen.
Eten halen was echter door de onveiligheid bijna niet te doen. Weliswaar was haar vader donkerder van huidskleur en viel hij minder op in het straatbeeld, toch kan ze over haar vader zeggen dat telkens als hij daarvoor het huis uitging hij zijn leven waagde. Voor eten ging hij naar zijn vader, omdat haar opa meer contact met Indonesiërs had die hem eten kon brengen. Haar moeder is later met de gevonden drankflessen naar de Chinese wijk gegaan. Daar heeft zij de drankflessen geruild tegen geld of eten.
Dat het echt onveilig was in die periode en het gevaar tot dicht bij hun huis kwam heeft Annelies meerdere herinneringen. Ze vertelt dat op een zeker moment de gevechten dicht in de buurt waren gekomen waar ze woonden. Ze was met een buurmeisje aan het spelen toen de kogels over het huis floten. Haar moeder heeft haar en het buurmeisje toen meteen weggeloodst uit de tuin naar de meest veilige kamer van het huis. Daar hebben ze gehurkt achter een kast gezeten tot de gevechten verderop waren.
Op een ander moment dat het gevaar dicht bij huis kwam werd haar moeder aangevallen.
Niet allen waar zij woonden kwam het gevaar. De vader van een vriendinnetje van haar werd vermoord toen hij op zijn werk op een theeplantage. Die plantage werd door een bende overvallen en iedereen die daar was werd op gruwelijke wijze vermoord. Haar vader was zo verminkt dat haar vriendinnetje hem niet meer kon zien.
Reizen naar Nederland
Annelies is met haar ouders of haar moeder meerdere keren met de boot naar Nederland gegaan. De reden daarvoor was op de eerste plaats haar moeder. Ze was na de aanval ontzettend nerveus geworden en door naar Nederland te gaan kon zij weer een beetje tot zichzelf komen.
De eerste keer dat ze naar Nederland ging was in 1947 met haar moeder. Haar vader bleef in Nederlands-Indië omdat hij voor het gezin geld moest verdienen. Het gezin werd daardoor opnieuw gescheiden. Annelies zat toen voor een stukje derde klas van de lagere school in Nederland op school. De tweede keer ging haar vader met ze mee naar Nederland, omdat hij in Nederland als ingenieur werk probeerde te vinden. Dat is hem toen niet gelukt. Haar vader heeft later gezegd dat dat mogelijk kwam, doordat hij als Nederlands-Indisch man met een donkere huid bij zijn sollicitaties gediscrimineerd werd. Hierdoor is haar vader toen eerder dan zij en haar moeder terug naar Indonesië gegaan om daar zijn oude baan op te pakken. In deze periode zat Annelies in de zesde en zevende klas van lagere scholen in voornamelijk Den Haag. Hierna gingen ook zij weer terug naar Nederlands-Indië. Omdat haar moeder de situatie moeilijk leefbaar vond zijn ze daarna nog een keer naar Nederland gegaan. Haar vader bleef achter, omdat het geld dat hij verdiende nodig was. Ze heeft toen een stukje Lyceum in Nederland gedaan en toen ze weer teruggingen een stukje lyceum in Indonesië. Na hun laatste emigratiereis naar Nederland heeft ze de rest van het lyceum in Den Haag gedaan.
Al die oversteken naar Nederland betekende voor Annelies dat ze zich telkens opnieuw moest aanpassen. Telkens een andere school, een andere buurt, een andere straat en telkens andere kinderen die ze weer tot vriendjes en vriendinnetjes moest maken. Ze herinnert zich de laatste keer dat ze naar Den Haag kwamen (voor hun emigratie naar Nederland) en daar in een gemeubileerde etage in een pension woonden. Ze moest toen naar een nieuwe school voor de zesde klas en zag vanuit het raam een aantal kinderen op straat spelen. Ze is toen naar die kinderen toegegaan en vroeg of ze met hen mocht spelen, waarna ze zeiden:”Ja, kom maar spelen”. Telkens weer aanpassen. Dat vond ze echt moeilijk.
In 1954 is het gezin naar Nederland geëmigreerd. Annelies denkt dat er meerdere redenen zijn voor de definitieve oversteek naar Nederland. Indonesië werd op 27 december 1949 onafhankelijk. Daarna begon alles te veranderen. Nederlandse straatnamen werden omgedoopt in Indonesische. De Nederlandse gulden maakte plaats voor de Indonesische Roepia. Op school leerden ze niet langer het Wilhelmus maar het Indonesische volkslied. De Indonesiërs namen de leidende posities in. Voor haar vader die bij de spoorwegen werkte, betekende dat op een gegeven moment zijn ondergeschikte zijn baas werd. Bovendien lag het laatste huis waar ze toen in Bandoeng woonden op een berghelling. De stad was van daaruit moeilijk bereikbaar. Als haar vader met de auto naar zijn werk ging en haar meenam naar het Lyceum, bleef haar moeder achter. Zowel voor haar moeder als haar vader werd het leven in Indonesië steeds moeizamer.
Voor de emigratie naar Nederland gingen ze in tegenstelling tot eerdere keren met een vrachtschip (vrachtschip Selena). Het was een hele lange tocht. Het verschil met passagiersschepen was dat vrachtschepen veel havens aandoen om te laden en te lossen. Daardoor duurde het wel een week of drie voordat het vrachtschip waar zij op zaten de Indonesische archipel had verlaten. Ze voeren onder meer langs Sumatra, de haven van Penang, Singapur, Colombo (Sri Lanka), De Rode Zee, Port Sudan, Suez, Genua en Gibraltar. Ze waren niet de enige passagiers op het vrachtschip. Als 14-jarig meisje was ze nieuwsgierig, omdat een boot bijzondere plaatsen aandoet en je omgeven wordt door mensen die je niet kent. Een aantal van die plaatsen zoals Singapur en Colombo heeft ze in latere reizen nogmaals bezocht.
Leven in Nederland
Na hun emigratie heeft Annelies uiteindelijk Gymnasium Bèta gedaan. Daarna is ze aan de universiteit psychologie gaan studeren. Ze vindt dat ze een gezellig studentenleven heeft gehad. Na haar studie is ze als psycholoog aan de slag gegaan en is ze met een collega-psycholoog getrouwd. Het was en is nog steeds een goed huwelijk. Als twee collega’s in het vak hebben ze ook veel samen kunnen doen. Voornamelijk het bezoeken van congressen. De eerste periode na afloop van haar werkzame leven ziet ze als een plezierige periode van vrijheid. De huidige periode waar ze zit, ziet Annelies als periode waar het alleen slechter kan gaan en op een zeker ogenblik dingen afgelopen zijn. Ze denkt niet dat er ergens nog een ziel overblijft in de hemel.
Zoals je hele leven uit opgaves bestaat, ervaart ze het ouder worden als grote opgave. Ze put nu kracht uit het terugblikken op ervaringen en het maken van dingen. Dat laatste is iets wat gebleven is nadat ze in haar kamptijd het tekenen had ontdekt. Vroeger tekende en schilderde ze veel. Ze heeft in 1988 ook een boek gepubliceerd over de relatie tussen psychologie en beeldende kunst. Maar nu probeert ze dat (kunst) te benaderen door wat ze getekend heeft te voorzien van gedichten.
Als ze terugkijkt op haar oorlogservaringen en op haar herinneringen aan de Bersiap-periode als kind denkt ze dat de invloed daarvan niet zo groot is dat ze ervan getraumatiseerd is. Dat komt omdat ze toen als kind, in tegenstelling tot haar ouders, niet hoefde na te denken over het waarom van het doorgaan. Als kind ging ze gewoon door en als kind ben je uiteindelijk jong en redelijk veerkrachtig. Ze heeft in haar leven eigenlijk niet zo veel teruggekeken.
Nu ze echter ouder wordt doet ze dat wel. Ze is erover gaan schrijven (haar boek “De laatste passage: Van Oost naar West” dat in 2019 verscheen), omdat ze meer bewust is geworden over haar Indische achtergrond. Ze ziet zichzelf nu daardoor als iemand die gedeeltelijk een erfenis van een andere cultuur draagt. Tijdens haar studie en carrière zag ze dat niet als een verrijking. Ze had beroepsmatig belangstelling voor andere culturen en daarover een aantal jaren een cursus geven. Tijdens een beroepsmatig verblijf van haar man in Amerika heeft ze daar vanuit die belangstelling de indianenculturen bestudeerd.Dat Annelies vindt dat de invloed van de oorlogsjaren bij haar niet zo groot is, betekent echter niet dat zij in haar leven ten aanzien van Japanners geen houding heeft genomen. Ze heeft doelbewust altijd een Europese en nooit een Japanse auto gekocht. En alhoewel omdat ze jong was de invloed van de oorlog op haar niet zo groot is, ze kan het een Japanner op leeftijd (die nog zelf in de oorlog heeft gestreden) niet vergeven om wat ze haar vader hebben aangedaan. Ze zou ook niet in Japan op vakantie willen gaan. Naar Indonesië is ze daarentegen nog twee keer teruggegaan, samen met haar man. Haar eerste vakantie naar Indonesië was in 1978.
Samenstelling en redactie door Gerald de Groot

Geef een reactie