Vellah (1931) en Arianne (1932) Colcher zijn twee zussen van Joodse afkomst. De twee vrouwen zijn geboren in Nederlands-Indië, waar hun vader een rubberplantage beheerde. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Nederlands-Indië bezet door de Japanners. Zij besloten om alle Nederlandse mensen onder te brengen in Jappenkampen, zo ook het gezin van de zusters. Na de bevrijding van Nederlands-Indië kwamen de zusters in Nederland terecht, waar ze elk hun eigen weg zouden gaan. Vellah richtte zich op haar carrière in ballet en dans. Verder trouwde ze en kreeg ze twee kinderen. Haar jongere zuster Arianne trouwde eveneens en kreeg kinderen. Na de oorlog is ze een periode in Israël geweest, waarna ze terugkwam in Nederland om maatschappelijk werk te doen en om Joodse mensen met oorlogstrauma’s bij te staan.

Niet gelovig (Arianne)

Vroege jeugd in Nederlands-Indië

De zusjes Vellah en Arianne zijn geboren in Nederlands-Indië, op de rubberplantage van hun vader. Deze plantage lag in Senna, een plaatsje op het eiland Sumatra. Vader had gestudeerd aan de universiteit van Leuven om landbouwkundig ingenieur te worden. Hij mocht er studeren op voorwaarde dat hij na het afronden van de studie een aantal jaren een plantage zou onderhouden in Nederlands-Indië. Later zou zijn vrouw – de moeder van de zusjes – ook verhuizen naar Indië. Het stel had al een meisje gekregen in Europa en tijdens hun verblijf op de plantage zouden Vellah en Arianne geboren worden. Aanvankelijk was het de bedoeling om maar een paar jaar te blijven, maar door de geboorte van de kinderen was er nog niet genoeg geld gespaard om elders een landbouwbedrijf op te zetten. De ouders van Vellah waren religieus opgevoed. Vader was zionistisch en had als doel om in de toekomst een stuk land te kopen in Palestina. Een zionist is iemand die streeft naar een onafhankelijke Joodse staat.

Senna op Sumatra, de plantage waar de zusters geboren werden
Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog (Arianne)

Het leven van de zusjes op de plantage was onbezorgd. Het gezin had een groot huis, waar ze Indonesische mensen in dienst hadden voor de klusjes. Arianne zou deze verhouding van ongelijkheid tussen mensen later als gênant beschrijven. De zusjes waren vooral druk bezig met het spelen op de plantages en het ontdekken van de omringende natuur. Hier beleefden ze veel spannende avonturen. Ondanks dat de ouders van het gezin Joods opgevoed waren, werd besloten om de kinderen niet Joods op te voeden. Het gezin paste zich vrijwel volledig aan aan de christelijke, dominante cultuur in Indië. Vellah herinnert zich dat men op de plantage Pasen, Kerstmis en het sinterklaasfeest vierde. Toen de zusjes nog jong waren, had het gezin een huisdocent in dienst. Ze hoefden dus niet naar een school met andere kinderen.

Arianne: “Ik heb de tijd op de plantage beleefd als een droomwereld, met de vrijheid in de natuur en die geur van rubberbomen.”

Een aantal jaar later werden de kinderen naar een kostschool gestuurd. Tussen 1939 en 1941 verbleven de zusjes hier bijna het hele jaar. Alleen tijdens de vakanties mochten ze naar huis. De plantage in Senna lag behoorlijk afgelegen. Het was daarom niet mogelijk om de kinderen dagelijks van de plantage naar de kostschool in Brastagi te brengen. Vellah beschrijft haar verblijf op de kostschool als een nare periode in haar leven. Ze vond deze periode vervelender dan de periode in de jappenkampen die hierop zou volgen. De school werd geleid door een echtpaar dat strenge regels hanteerde. Er was een strak dagritme en de zusjes werden gescheiden vanwege het leeftijdsverschil. In deze periode hebben Vellah en Arianne zich verdrietig en eenzaam gevoeld. Van de vrije situatie op de plantage, waar alles mocht en waar ze konden gaan en staan waar ze wilden, naar een strenge kostschool. De leiding van de school vond dat Indische kinderen maar laks en ongehoorzaam waren. Met de strenge regels wilden ze de kinderen discipline bijbrengen. Gelukkig was Vellah een sterk kind dat voor zichzelf opkwam. Ze herinnert zich dat ze het niet schuwde om een ander kind een dreun te geven als zij of haar zussen geplaagd werden. Hierdoor werden ze na verloop van tijd met rust gelaten. Arianne herinnert zich dat haar ogen snel achteruitgingen waardoor ze niet goed kon reageren op gezichtsuitdrukkingen van de docenten. Dit maakte het extra vervelend en lastig voor haar.

De route vanuit Senna via Berastagi en Aek Pamingke naar Medan

Bezetting en gevangenneming

Nadat de Japanners Indië bezet hadden, besloten ze alle blanke mensen uit Europa op te sluiten in kampen. Toevallig werd de kostschool waar de zusjes op zaten aangewezen als kamp. Zodoende werd het complex in korte tijd omgebouwd van school naar jappenkamp. Naast alle kinderen werden ook alle blanke volwassenen uit de regio hierheen gebracht. Dit betekende dat het complex plotseling slaapplaats moest bieden aan vier keer zo veel mensen. Er werden meer matrassen ingepropt en de gevangenen hadden nauwelijks ruimte meer voor zichzelf.

Waar de kinderen vanaf het begin van de bezetting al in Brastagi waren, waren de ouders nog op de plantage. Door de inval van de Japanners in Indië was het chaos in het land. Vooral Indische jongeren grepen deze wanorde aan om huizen te plunderen en spullen te stelen. Op een dag trof de vader van Vellah een stel jongeren aan die een huis waren binnengedrongen. Hij ging het huis binnen om de jongeren weg te sturen. Echter, de jongeren zagen hem als vijand en ze vielen hem aan met steekwapens. De jongeren vluchtten en vader bleef zwaargewond achter. Vader zou na enkele dagen in het ziekenhuis overlijden. Voor moeder was het niet veilig meer om alleen op de plantage te blijven. Met hulp van haar kennissenkring is ze na wat omzwervingen terechtgekomen in Brastagi. Toen ze herenigd werd met de zusjes moest ook het slechte nieuws over vader verteld worden. Dit hakte er behoorlijk in bij de zusters.

Vellah: “Toen ik van moeder hoorde wat er met vader gebeurd was, was ik ontroostbaar. Een tijd lang kon ik niets anders dan huilen.”

Leven in kamp Brastagi

Na het nieuws over vader lukte het Vellah en Arianne om het leven weer op te pakken. Het gezin zou zo’n drie jaar in kamp Brastagi verblijven. Voor de zusjes was het leven in het kamp nog best oké. Er was voldoende eten, er was genoeg ruimte om kattenkwaad uit te halen en ze ontmoetten er een aantal leuke vriendinnetjes. Bovendien waren de Japanners niet kwaadaardig of gewelddadig. Men moest af en toe op appèl staan maar dit duurde nooit lang. Alleen wie probeerde te ontsnappen werd gestraft. Het jodendom speelde geen rol voor Vellah in Brastagi. Voor moeder was deze periode een stuk minder fijn. Na het overlijden van haar man bleef ze alleen over met haar kinderen. Haar toekomst was onzeker en ze moet zich heel eenzaam hebben gevoeld. De Japanners waren heel hiërarchisch ingesteld. Gevangenen moesten steeds buigen en laten zien dat ze ondergeschikt waren:

Voor volwassenen zoals moeder moet dit heel vernederend hebben gevoeld. Blanke mensen hadden veel aanzien in Indië en nu was dat plotseling verdwenen. Voor Vellah voelde het zich ondergeschikt opstellen meer als een soort spel. Zij heeft dit niet als traumatisch ervaren. Arianne beschouwt het als een geluk bij een ongeluk dat ze door haar slechte ogen weinig dingen meekreeg in het kamp.

Arianne: “Tegen ons als kinderen waren de Japanners totaal niet kwaadaardig, we werden soms over onze bolletjes geaaid.”

De tijd in Brastagi was voor Vellah als opgroeiend meisje ook een periode waarin ze zich op verschillende vlakken ontwikkelde. In het kamp deed Vellah verschillende klusjes zoals houthakken. Als je klusjes deed werd je beloond, je kreeg bijvoorbeeld extra eten. Omdat er verder geen tewerkstelling was in het kamp, moest je zelf zorgen voor dagbesteding. Vellah zou zich ook aansluiten bij een groepje kinderen dat dansles kreeg. Hier ontwikkelde Vellah haar passie voor dans, waar ze later haar werk van zou maken. Vellah herinnert zich dat ze veel geleerd heeft van de dansjuffrouw. Ze was heel aardig en ze zorgde ervoor dat de kinderen veel plezier hadden. Naast het dansen begon Vellah ook met schrijven. Ze begon aan een dagboek en ze had ook een poesiealbum, waar vriendinnetjes leuke gedichtjes in schreven. In Brastagi werd Vellah voor het eerst verliefd op een jongen. Het was een echte kinderliefde. Ze stuurden elkaar kaartjes en ze dacht toen dat ze nooit meer zo veel van iemand zou gaan houden. Arianne was nog een stukje jonger. In het kamp scharrelde ze vooral wat rond en ze deed spelletjes met anderen kinderen van haar leeftijd.

Halverwege 1945 was bondgenoot Duitsland al verslagen. De Japanners wisten dat het voor hen ook een kwestie van tijd was voordat ze de strijd moesten staken. De Japanners wilden niet dat de gevangenenkampen gezien zouden worden door de bevrijders. Zodoende besloten ze om alle kampen aan de kust – waaronder Brastagi – te ontruimen. De gevangenen werden vervoerd naar kampen in de bossen, meer landinwaarts. De zusjes en moeder werden in de loop van 1945 vervoerd naar Aek Paminke. De reis duurde enkele dagen:

Leven in kamp Aek Paminke

Honger in Aek Paminke (Arianne)

In Aek Paminke zou het gezin zo’n drie maanden verblijven. De omstandigheden waren een stuk minder goed dan in Brastagi. Het eten was schaars en van mindere kwaliteit en er was geen toilet. Men moest z’n behoefte doen in de bosjes. Ook hier waren de Japanners niet gewelddadig. In sommige jappenkampen werd daadwerkelijk fysiek geweld gebruikt, maar gelukkig voor Vellah niet in de kampen waar zij verbleef. Tussen de gevangenen bestond een zekere solidariteit. Er werd voor elkaar gekookt en eten werd gedeeld.

Toch waren er ook gevangenen die er een handje van hadden om van anderen te stelen. Vellah heeft zich nooit verlaagd tot dat niveau. Ze houdt het principe “Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet gij dat ook een ander niet” erop na. Arianne weet nog dat ze onderweg waren naar Aek Paminke en dat ze langs kampen kwamen met uitgemergelde gevangenen. Dit maakt haar bang. Dit staat ons ook te wachten, dacht ze.

Arianne: “Als ik weer eens honger had in Aek Paminke dan visualiseerde ik dat ik heerlijk wit brood aan het eten was, om de honger te stillen.”

Kort na aankomst in Aek Paminke werd bekend dat de Japanners zich overgaven. Het nieuws werd op het plein in Aek Paminke verteld aan de gevangenen. De stemming was euforisch. “Eindelijk vrij!”, zeiden veel mensen. Om de bevrijding te vieren zongen de zusjes en de anderen het Wilhelmus. Arianne weet nog dat de Japanners van de een op de andere dag opeens voor hen gingen buigen in plaats van andersom. Ondanks de bevrijding konden ze het kamp nog niet verlaten. Buiten het kamp was het complete chaos. Blanke mensen waren daar niet veilig. Nu de Indiërs eindelijk de Japanners zagen vertrekken, wilden ze onafhankelijkheid. Een deel van de inheemse bevolking wilde de Nederlanders als kolonisten verdrijven. Wél konden de gevangenen naar de nabijgelegen markt om boodschappen te doen. Een aantal maanden later werd het gezin naar Medan gebracht, de hoofdstad van Sumatra.

Leven in Medan

Het gezin werd door soldaten naar Medan gebracht. Hier betrokken ze een villa met nog een aantal Nederlandse gezinnen. Ze leefden er in een beschermde wijk, waar de Indische bevolking niet bij kon komen. Rond deze tijd is het gezin ook door een chauffeur naar het graf van vader in Senna gebracht, als onderdeel van het verwerkingsproces. De route hier naartoe was avontuurlijk: de wegen waren erg slecht en de chauffeur leek er weinig zin in te hebben. Vellah herinnert zich dat Chinese mensen al die tijd goed gezorgd hadden voor vaders graf. De Chinezen eerden vader omdat hij hen als minderheidsgroepering altijd beschermd had. Dit vond Vellah heel bijzonder. In mei 1946 vertrokken de zusjes naar Nederland.

Ariannes wereld na de oorlog

Eenmaal aangekomen in Nederland was Arianne nog een puber. Ze moest naar een nieuwe school en ze had een leerachterstand door haar verblijf in de kampen. Bovendien moest ze wennen aan de Nederlandse gebruiken. Ze herinnert zich dat ze bloemetjes aan het plukken was en dat ze hier op aangesproken werd. In Indië was het immers heel normaal om bloemen te plukken in de natuur. Na een tijdje had ze de draad op school opgepakt en werd ze geïntroduceerd bij de joodse jeugdfederatie. Hier voelde ze zich helemaal thuis. Er heerste een sfeer van optimisme en iedereen wilde iets bijdragen aan de joodse gemeenschap. Arianne werd echter wel aangesproken op het feit dat ze de oorlog in Europa niet had meegemaakt en dat ze dus ‘niet mee kon praten’.

Arianne: “Ik kreeg regelmatig te horen dat ik niets had meegemaakt. Men had geen idee wat er in Indië gebeurd was. Daar werd ik weleens moe van, dat er alleen over de vervolging in Europa gepraat werd”:

Niets meegemaakt (Arianne)

In de jaren ’50 en ’60 is Arianne verschillende periodes in Israël geweest. In Jeruzalem en in Beer Sheva. Ze deed er een opleiding voor maatschappelijk werk. Daarnaast deed ze veel voor de joodse gemeenschap. Ze hielp migranten om een leven op te bouwen in Israël. Ook verbleef ze een tijd op een kibboets, dit was een landbouwnederzetting waar men alles met elkaar deelde. Arianne voelde zich heel prettig. Het gaf een gevoel van saamhorigheid en solidariteit. In Israël ontmoette ze ook haar latere echtgenoot Nico, waar ze twee dochters mee kreeg. In 1961 zou het stel terugkeren naar Nederland omdat Nico hier zijn studie af moest maken.

Eerste indruk van Israël (Arianne)

Arianne: “Het werk dat ik deed in Israël gaf me voldoening. Ik deed iets nuttigs.”

Eenmaal terug in Nederland voedde Arianne haar kinderen vrij op. Ze kregen wel iets mee over religie: ze deden bat mitswa en ze vertelde hen over het zionistische ideaal. Maar verder vond ze het belangrijk dat ze ook hun eigen pad gingen. Tijdens haar verblijf in Nederland hielp Arianne graag op de school van de kinderen en ze deed maatschappelijk werk. In Nederland heeft ze weinig last gehad van antisemitisme maar misschien komt dit ook omdat ze dit niet wilde zien:

Arianne: “In Nederland werden katholieken generaties lang opgevoed met Jodenhaat. Wist zij veel?!”

Na haar vrijwilligerswerk kreeg ze een echte baan. Ze hielp vervolgingsslachtoffers met het aanvragen van genoegdoening van de overheid. Veel van hen hadden fysieke en mentale problemen ontwikkeld door de angst en stress die ze hadden tijdens de oorlog. Omdat Arianne zich spiritueel had ontwikkeld en omdat ze zelf ook een naar oorlogsverleden had voelde ze goed aan wat deze mensen nodig hadden.

Tijdens deze gesprekken ondervond ze dat veel mensen wrok koesterden uit het verleden, wat onderdeel van hun identiteit was geworden. Arianne probeerde de boodschap uit te dragen dat je niet zelfstandig en vrij wordt zolang je jezelf als slachtoffer blijft zien. “Je moet ook dingen los kunnen laten. Houd je niet bezig met dingen die je tegenwerpen, je hebt het zelf in de hand om iets bij te dragen aan een mooiere wereld.” Arianne kijkt en leest geen negatieve dingen meer. Ze wil haar laatste jaren in vrede leven en zich focussen op fijne dingen. Arianne leeft in een joods verzorgingstehuis en ze gaat nog wekelijks naar de dienst.

Arianne vertrouwt erop dat ze haar moeder, vader, zussen en dierbaren na haar leven zal zien in het licht. “Daar staan al mijn dierbaren te wachten.” Met haar levenservaring wil ze de jeugd meegeven om zich te onthouden van hebzucht en om op zoek te gaan naar iets om de aarde schoon te maken en beter achter te laten. Ze sluit zich aan bij Vellah: “Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet men ook een ander niet.”

Vellah’s strijd

Ook Vellah had een flinke leerachterstand opgelopen. Ze ging naar een speciale school voor kinderen uit Indië. Hier werd de leerstof versneld gedoceerd zodat de kinderen toch nog op een acceptabele leeftijd school afmaakten. Het leven in Nederland verliep moeizaam. Ze had geen band met Nederland. Ze vond het maar koud en somber. In Nederland is Vellah een tijdje naar de joodse jeugdbeweging gegaan. Ook Vellah werd hier geconfronteerd met het feit dat ze geluk had gehad dat ze in Indië was geweest tijdens de oorlog. Na haar schooltijd wilde ze niet verder studeren. Ze besloot om zich te richten op dans en ballet, waar ze in Brastagi kennis mee had gemaakt. Ze ging naar een prestigieuze balletschool en ze zou meespelen in verschillende voorstellingen.

Vellah: “Ze zeiden dat het maar goed was dat ik in Indië was tijdens de oorlog.”

In 1952 ontmoette Vellah haar latere echtgenoot Otto. Otto was bezeten van muziek. Hij was eerst violist en later dirigent. Hij hoefde niet beroemd te worden, maar hij was heel gepassioneerd en gebrand om zijn werk te verbeteren. Ondertussen was Vellah gestopt met haar optredens. Ze besloot om les te gaan geven in (jazz)ballet. Als ballerina deed ze vooral klassiek ballet. Echter, toen ze begon met lesgeven bevrijdde ze zichzelf uit dat keurslijf. Ze vond dat ze door een vrijere stijl veel meer haar eigen ding kon doen. Vellah en Otto kregen twee kinderen: een zoon en een dochter. Met haar zoon heeft Vellah na zijn jeugd een wisselende relatie gehad. Soms spraken ze elkaar lange periodes helemaal niet. Haar dochter was een heel creatief kind, maar ze had ook psychische problemen. Ze had moeite met het leven en met studeren. Ze was vaak depressief. Op 24-jarige leeftijd is Vellah’s dochter in een psychose geraakt. Hierna heeft ze zichzelf opgehangen. Dit heeft een diepe wond achtergelaten bij Vellah. Ze wist wel dat haar dochter af en toe depressief was, maar ze kon niet echt doordringen tot haar en achterhalen wat er echt aan de hand was. Vellah heeft zichzelf lange tijd een schuldgevoel aangepraat. Pas toen ze lotgenoten ontmoette heeft ze het een plaatsje kunnen geven.

Vellah: “Was mijn opvoeding te vrij? Wat heb ik verkeerd gedaan?”

Jaren later ontmoette Vellah een vrouw die hetzelfde was overkomen: haar zoon was door zelfdoding om het leven gekomen. Nadat ze ervaringen hadden gedeeld, vonden ze dat ze samen iets moesten doen om andere ouders in deze situatie bij te staan. Achttien jaar lang organiseerden ze bijeenkomsten en lezingen over dit onderwerp. Vellah heeft het gevoel dat haar moeder heel ongelukkig is geweest in haar leven. Iedere keer als ze hiernaar vroeg klapte moeder dicht. Ze wilde er niet over praten. Vellah realiseerde zich dat ze dit voorbeeld niet wilde volgen. Door te praten met lotgenoten of andere mensen die begrip tonen, geef je jezelf de ruimte om je verdriet te verwerken. Als onderdeel van het verwerkingsproces heeft Vellah ook een boek geschreven over haar dochter. Dit is later gepubliceerd.

Terugkijkend op de oorlog komt Vellah tot een enigszins cynische constatering: zolang er mensen zijn blijft er ook oorlog. Vellah stelt dat ieder mens een stukje agressie in zich heeft. Vroeger moest de mens jagen en vechten om te overleven. Nu hoeft dat in theorie niet meer. Echter, wanneer mensen soortgenoten moeilijk verdragen, hebben lang niet alle mensen de innerlijke beheersing om deze agressie te onderdrukken. Bovendien zijn mensen nogal goed in het opvolgen van bevelen. Zodra je iemand kan overtuigen van een bepaald gedachtegoed, kan je hem in dat kader bijna alles laten doen. De combinatie van agressie en gehoorzaamheid vormen een gevaarlijke cocktail die kan uitmonden in oorlog.

Vellah: “Je kunt latere generaties niet de schuld geven van de oorlog maar ik zou een sadistische Jap nooit kunnen vergeven.”

Vellah’s leven kende veel tegenslagen. Na het overlijden van haar dochter zijn Vellah en Otto gescheiden. De nieuwe partner van Vellah zou later net als Esther omkomen door zelfdoding. Door de moeizame verhouding met haar zoon stond Vellah er hierna praktisch alleen voor. Toch is het haar gelukt om haar zinnen te verzetten. Volgens Vellah is het vooral zaak om niet ten onder te gaan in je eigen isolement. Ze gaat ook nu op hoge leeftijd nog naar balletvoorstellingen, musea en theatervoorstellingen. Voor Vellah ligt de betekenis van het leven bij de verbinding die je maakt met andere mensen. Door je open te stellen richting andere mensen verrijk je je eigen leven en dat van een ander. Soms moet je hiervoor uit je comfortzone stappen: “Voor veel mensen zijn vluchtelingen beangstigend, maar door je open te stellen voor mensen die het moeilijk hebben creëer je wederzijds begrip, vriendschap en verbondenheid.”

Levensmotto (Arianne)

Verschillende wegen

Na de roerige tijd in Nederlands-Indië groeiden de zusters op in Nederland en bewandelden ze verschillende paden. Het was zeker niet makkelijk om te leven met de oorlogservaringen en om een nieuw leven op te bouwen in een ‘vreemd land’. Bovendien hebben de zusters op weinig steun kunnen rekenen omdat bijna niemand aandacht besteedde aan de gruwelijkheden die zich buiten Europa hebben afgespeeld. Toch hebben beide zusters de draad opgepakt en hebben ze ondanks tegenslagen hun directe omgeving een hoop liefde en optimisme meegegeven. Arianne met al haar werk voor de joodse gemeenschap en de andere mensen die ze ondersteund heeft. Vellah met het brengen van vreugde en inspiratie met haar passie voor dans, muziek en kunst. En met het bijstaan van lotgenoten die naasten hebben verloren. Ieder mens heeft andere ervaringen. Soms slechte en soms fijne. Maar wat men gemeen heeft is dat ieder mens in staat is om op zijn of haar manier de wereld een stukje beter te maken.

Arianne heeft een mooie boodschap voor toekomstige generaties:

Boodschap (Arianne)

De interviews met de gezusters Colcher zijn opgenomen in 2018 door Herman Teerhöfer. Dit artikel is in 2020 geschreven door Jim Duijndam op basis van de interviews.