Annie Plesser werd op 25 juni 1926 geboren in Bochum, Duitsland. Zij was de tweede dochter van Aron Plesser en zijn vrouw Laura, die drie dagen na de geboorte van Annie overleed. Annies vader hertrouwde met een vrouw die net als hij van Poolse afkomst was. Zij kregen een zoon en hiermee was het gezin compleet. Over Laura, de biologische moeder van Annie en haar zus Klara, werd in het gezin niet gesproken.

Arons tweede vrouw voedde de kinderen op en Annie zag haar dan ook altijd als moeder. ‘Wie je niet kent, mis je niet’, zegt Annie later over het leven zonder haar biologische moeder.
De joodse traditie speelde een grote rol in het leven van het gezin: ze hielden sjabbat, vierden de joodse feestdagen, bezochten de synagoge en aten koosjer.

Toen er in 1932 sprake van was dat Hitler aan de macht zou komen, vluchtte familie Plesser van Duitsland naar Amsterdam. Hier openden Annies ouders een joods restaurant: joden die naar Nederland gevlucht waren, konden hier koosjer middageten.
Voor Annie en haar broertje en zus was het aanvankelijk moeilijk om hun draai te vinden in Nederland. Ze waren buitenlands en werden door velen ook als zodanig behandeld. Zo werden Annie en haar zus op de joodse meisjesschool die ze bezochten niet geaccepteerd door de meeste andere meisjes. Wel hield Annie aan haar schooltijd een goede vriendin over: Lena Schmoel. Dit was een Pools meisje dat net als Annie nieuw was in Amsterdam en dus voor dezelfde problemen stond.
Annie heeft alleen het basisonderwijs afgerond. Haar eerste jaar op de Joodsche Mulo kon ze niet afmaken, omdat haar moeder ziek was. Joden mochten aan het begin van de oorlog al geen huishoudelijke hulp meer inhuren, dus Annie moest helpen in het huishouden en het restaurant.

Vijf dagen na de Duitse invasie in Nederland in mei 1940, probeerde familie Plesser te vluchten voor het groeiende antisemitisme. Ze vertrokken naar IJmuiden om daar in de boot naar Engeland te stappen, maar waren net te laat voor de laatste boot. Ze gingen terug naar Amsterdam en werden hier steeds meer in hun vrijheid beperkt. Joden werden gediscrimineerd en geïsoleerd en vooral de vele razzia’s bezorgden Annie veel angst.
In 1942 ontving de 16-jarige Annie een oproep om zich te melden voor de Arbeitseinsatz. Annies vader had echter connecties bij de politie en kon regelen dat Annie een ‘Sperrung’ kreeg: ze werd vrijgesteld van de arbeidsplicht in Duitsland en ging in plaats daarvan als hulp bij een oud stel werken.

De familie Plesser is nooit ondergedoken. De eerste keer dat het gezin opgepakt werd en naar de Hollandsche Schouwburg werd gebracht, lukte het Annies vader om de politie zo ver te krijgen om het gezin te laten ontsnappen. Het gezin werd in het voorjaar van 1943 echter een tweede keer opgepakt en opnieuw naar de Hollandsche Schouwburg gebracht.

Annies ouders en broertje zaten hier ongeveer twee dagen, voordat ze naar Westerbork getransporteerd werden. Van de korte tijd in de Hollandsche Schouwburg herinnert Annie zich later vooral de angst die er heerste: niemand wist zeker wat er te gebeuren stond. Ook haalt ze een citaat van haar vader aan: ‘In elk land heb je vitamine R nodig, anders kom je niet door het leven heen.’ Hiermee doelde hij op het belang van relaties, omdat het gezin het zonder zijn connecties niet zo ver gehaald had.

Westerbork

Annies zwangere zus Klara, die inmiddels uit huis en getrouwd was, kwam rond dezelfde tijd als de rest van het gezin in Westerbork terecht. Annies ouders werden bij aankomst direct in quarantaine geplaatst, omdat ze keelontsteking hadden. Ze leefden er dus gescheiden van hun kinderen. Elke maandagavond werd er een lijst voorgelezen met de namen van de mensen die de volgende dag op transport moesten. Op een maandag in juli 1943 stond het hele gezin, met uitzondering van Annie, op dezelfde lijst.

Annie bleef alleen achter in Westerbork. Ze heeft haar gezinsleden kunnen uitzwaaien, maar geen uitgebreid afscheid van ze kunnen nemen. Annies ouders, zus en broertje werden naar Sobibór gedeporteerd en hier na aankomst vergast.

Annie moest alleen verder in Westerbork en probeerde in het nu te leven. Ze was zich ervan bewust dat ze verloren zou zijn als ze te veel aan het verleden dacht. Ze putte kracht uit de hoop dat ze haar familie ooit weer terug zou zien. Ze wist destijds nog niet wat hen overkomen was.
In Westerbork werkte Annie veel, vooral in de wasserette. Eén keer heeft ze buiten het kamp gewerkt, maar toen de Duitsers erachter kwamen dat ze alleen was en geen dierbaren meer had in het kamp, mocht dit niet meer.

Annie probeerde Westerbork te zien als een soort dorp: mensen woonden en werkten er en gingen bij elkaar op bezoek. Zo werden Annie en twee andere meisjes die alleen waren in het kamp elke vrijdagavond uitgenodigd door een vrome familie met een huisje in het kamp.

Er was nog een Joodse familie in Westerbork die Annie veel steun bood. Annies ouders hadden het stel ooit geholpen bij het betalen van de bar mitswa van hun zoon en het stel wilde uit dankbaarheid iets terugdoen. Ze zorgden er daarom voor dat Annie elke dag iets te eten had en wisten bovendien twee keer te voorkomen dat ze vanuit Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd werd. De derde keer slaagden ze hier niet in: in maart 1944 werd Annie op transport gezet.

Auschwitz: “Je gaat er als mens naartoe en komt er als beest uit”

Toen de groep bij Auschwitz-Birkenau aankwam, werd deze verdeeld in twee rijen. Annie moest naar de linker rij, bestemd voor mensen die jong en sterk genoeg waren om dwangarbeid te verrichten. Ze probeerde op dit moment een moeder te helpen, wat fataal af had kunnen lopen.

De mensen uit de linker rij, onder wie Annie, werden naar een gebouw gebracht. Hun bezittingen werden hier afgenomen en ze werden kaalgeschoren. Ze moesten douchen en kregen een nummer op hun arm getatoeëerd. Dit nummer werkte enorm denigrerend voor Annie en ze had meteen het gevoel niets meer waard te zijn.

In Auschwitz-Birkenau besefte Annie al gauw dat ze er alleen voor stond. Solidariteit bestond niet in dit kamp. Het was ieder voor zich en iedereen probeerde slechts zijn eigen hachje te redden, ook als dit ten koste ging van anderen.

Het waren de vreselijke leefomstandigheden die mensen dreven tot dergelijk gedrag. De kans op overleven was minuscuul en je moest dus nemen wat je krijgen kon om enige kans te maken. ‘Je komt netjes opgevoed, verlegen en met manieren aan, maar je komt eruit als een beest’, zegt Annie later over Auschwitz-Birkenau.
De kampleiders voerden een terreurbeleid en zaaiden angst onder de gevangenen. Niemand was zijn leven zeker. Gedurende Annies tijd in Auschwitz probeerden twee mensen te vluchten, maar zij werden betrapt. Annie en de andere gevangenen moesten op appèl staan en toekijken hoe deze mensen ten voorbeeld opgehangen werden. Het gebeurde ook regelmatig dat een van Annies barakgenoten ’s nachts naar de gaskamers gebracht werd en ’s ochtends dus niet in haar bed te vinden was.

Wat Annie op de been hield was een uitspraak van haar vader die ze onthouden had: ‘Wat binnen is, kunnen ze je niet nemen.’ Ze kunnen alles afnemen, maar je gedachten blijven van jezelf. Waar dit mogelijk was probeerde men in het geheim de joodse tradities in stand te houden. Koosjer eten kon natuurlijk niet meer, maar er werden wel andere creatieve oplossingen bedacht.

In Auschwitz-Birkenau heeft Annie verschillende vormen van dwangarbeid verricht. Ze heeft onder andere achter de vuilniswagen gelopen, wat erg onhygiënisch werk was, omdat hier ook ontlasting in werd gegooid. Ook moest ze buiten het kamp stenen sjouwen. Dit werk was fysiek uitputtend en slechts bedoeld om de gevangenen bezig te houden. Toen Annie uiteindelijk lid werd van het Kommando dat verantwoordelijk was voor het schoonmaken van de wachttorens, werd ze van het vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau overgeplaatst naar het basiskamp Auschwitz I. Het leven was hier nog steeds zwaar en onmenselijk, maar hier kreeg Annie iets meer te eten en dit kamp was geen vernietigingskamp.

Malchow

Eind 1944 moest Auschwitz ontruimd worden, omdat de Russen en Amerikanen het kamp naderden. In december 1944 werd een groep vrouwelijke gevangenen, onder wie Annie, op een trein gezet naar Malchow, een subkamp van het Duitse concentratiekamp Ravensbrück. Hier werden de vrouwen opnieuw in barakken gezet en Annie werd tewerkgesteld in een munitiefabriek. Annie heeft vier maanden in Malchow gezeten, maar kan zich hier achteraf bijna niks meer van herinneren. Ze was doodmoe, graatmager en koesterde geen hoop meer.

Toen de Geallieerden ook optrokken richting Malchow, moesten de gevangenen dit kamp te voet verlaten. Velen van hen waren te verzwakt voor dergelijke dodenmarsen en zakten langs de weg in elkaar. Zij werden door de Duitsers doodgeschoten. Ook Annie was te verzwakt om door te lopen. Ze zakte in elkaar, maar twee vrouwen pakten haar bij de armen en trokken haar mee. Zij hebben op deze manier Annies leven gered.

Annie heeft van de bevrijding weinig meegekregen. Ze herinnert zich later dat ze wakker werd in een ziekenhuis in Enschede, waar ze in quarantaine geplaatst werd en onderzocht werd. Annie verlangde ernaar om terug te keren naar Amsterdam.

Vanuit het ziekenhuis werd de groep naar kasteel Eerde in Ommen gebracht. Hier leefde Annie drie maanden en ze kwam in die periode 30 kilo aan. Ze ontving er een brief van een joodse vriendin die de oorlog overleefd had. Zij had vernomen dat Annie alleen was en bood haar aan om bij haar familie in Amsterdam in te trekken. Zo is Annie teruggekeerd naar Amsterdam en zijn de vriendinnen pleegzusjes geworden.

Het naoorlogse leven

Op de markt in Amsterdam leerde Annie Leo Hollander kennen. Ook hij was joods en leefde in een pleeggezin. Na een half jaar trouwden ze en het stel kreeg drie kinderen. Ze waren beiden straatarm, omdat ze hun bezittingen in de oorlog verloren hadden. Ze moesten hard werken om een nieuw leven op te bouwen en te zorgen voor hun kinderen. Annie heeft zich altijd voorgenomen om met haar kinderen niet te spreken over wat ze in de oorlog heeft moeten doorstaan. Ze wil de oorlog niet volledig vergeten, maar probeert er niet te veel aan terug te denken. Dat zij de oorlogsgruwelijkheden als enige van haar gezin heeft overleefd, kan ze zelf ook niet bevatten.
In 1969 zijn Annie en Leo met hun kinderen naar Israël verhuisd om zich meer te omringen met joodse invloeden. Annie heeft haar geloof nooit opgegeven: ze is joods geboren en wil joods sterven.

Ze laat een belangrijke boodschap achter aan de huidige en toekomstige generaties:
Geen enkel mens wordt kwaad geboren, maar de wereld kan iedereen kwaad maken. Doe het goede, want wie goed doet, goed ontmoet.

Tekst geschreven door Lena van Leeuwe in februari 2022 op basis van het interview door Herman Teerhöfer