Een hectische start

Het vooroorlogse Amsterdam, 1936. De 9- jarige Rika Van der Sluis-Springer zag de harde kant van het leven op jonge leeftijd op zich af komen. Twee jaar nadat haar klasgenootje Sonja Beugeltas op weg naar school werd ontvoerd en vermoord, verloor Rika plots haar moeder. Rika bleef met haar vader Elijesus en tweeënhalf jaar oudere zus Esther achter in hun huis aan de Staalstraat. Samen vormden ze het Joodse gezin waarin zij tot voorkort een zorgeloos bestaan leefden. Het gezin leefde volgens Joodse traditie. Niet streng, ze gingen bijvoorbeeld niet altijd naar de Synagoge, maar er was wel een kosjer huishouden. Dat is een manier van eten binnen het Jodendom. Op vrijdagavond was het gezin samen, op zaterdag was Elijesus vrij van zijn werk als diamantslijper. Maar plots was alles anders. De zusjes dreigden na de dood van hun moeder wees te worden. Elijesus, een lieve maar ook wat wat norse en terughoudende man, wilde dit ten koste van alles voorkomen. Maar hij kon als kostwinner de opvoeding ook niet alleen verzorgen. Om het weeshuis te ontlopen, werden Rika en Esther opgevangen door familie. Wat resulteerde in een reis langs diverse tantes en ooms waar zij tijdelijk verbleven. Esther, met wie Rika geen geweldige relatie had, werd ondergebracht bij de oudste zus van hun moeder. Even hectisch als de inleiding van dit verhaal is de periode waarin dit alles plaatvond: midden jaren 30. Een periode waarin het nationaal socialisme opkwam en daarmee een toenemende vorm van antisemitisme: het discrimineren van Joden.

De bezetting

Rika, zich als kind al bewust van haar Joodse afkomst, merkte in de beginperiode nog niet veel van het antisemitisme. Mogelijk verklaarbaar omdat het gezin in een Joodse wijk woonde en de kinderen naar de Joodse school op de Oude Schans in Amsterdam gingen. Een duidelijk kantelpunt hierin kwam voor Rika op 12- jarige leeftijd. Het was inmiddels 1940, ze stond met een vreemd gevoel op straat en voelde aan alles: het is oorlog. En dat was zo. De Duitse bezetter was Nederland binnengevallen. Rika’s vader haalde zijn dochters weg bij de pleeggezinnen. Hij voelde dat het gezin nu bij elkaar moest blijven. Esther was bij de zus van hun moeder ondergebracht en Rika bij de zus van hun vader. Ondanks dat de inmiddels puberende zussen al enige tijd niet met Elijesus woonden ging dit goed. Elijesus was een goede vader.

Kort na de bezetting voerden de Duitsers steeds meer anti-Joodse maatregelen in. Vrijheden van joden werden ingeperkt. Zo mochten zij niet meer op openbare plekken zoals de markt, zwembaden en bioscopen komen. Joodse ambtenaren werden ontslagen en Joden mochten niet meer met niet- Joden werken. De Joodse identiteit werd als nietig beschouwd: ‘untermenschen’, noemden de Duitsers het. In 1941 moest Rika van school af. Een jaar later, in 1942, startten de Duitsers met het oppakken van Joden. Om aan het werk te gaan in werkkampen, was de boodschap. Mede door een bekend familielid, kwam ook Rika’s familie in het vizier van de Duitsers. Rika’s oom, Ben Springer, was destijds wereldkampioen dammen. Een bekende Nederlander dus. En succesvolle Joden, daar hielden de Duitsers op zijn zachtst gezegd niet van. Maar op het moment dat de Duitsers oom Ben wilden oppakken bleek hij onder te zijn gedoken.

Het onderduiken van oom Ben bleef niet zonder gevolgen. De reactie van de Duitsers was hard: ze pakten alle mensen uit de familie Springer op hetzelfde moment op. Ze namen ook Rika mee en het gezin werd opgesplitst. Rika kreeg geen kans om afscheid te nemen van haar vader. Nog niet wetende dat een weerzien nooit meer zou komen. Vader belandde in het Oranjehotel, destijds de naam voor wat nu de Scheveningse gevangenis is. Ruim 25.000 mensen werden hier in de periode 1940-1945 opgesloten. Vader werd later omgebracht in een concentratiekamp. Esther werd meegenomen naar kamp Westerbork. En Rika belandde in de Hollande Schouwburg. De Duitsers gebruikten dit Amsterdamse theater tijdens de oorlog als verzamelpunt voor Joden, om ze vervolgens te deporteren naar kampen. Voor de inmiddels 15- jarige Rika was het vreselijk in de Hollande Schouwburg. Ze bracht de tijd veelal zittend door op het balkon van de schouwburg en ze kon geen kant op. Dit alles in een leeftijdsfase waarin de wereld aan je voeten hoort te liggen. Na een maand in de Hollande Schouwburg werd ze ‘verlost’ uit haar lijden. Een geselecteerde groep Joden met daarin Rika kreeg opdracht om te voet te vertrekken naar klaarstaande treinen op het centraal station in Amsterdam. Eindbestemming? Kamp Vught in Brabant.

Langs de bomen naar het onbekende

Aan de linkerkant recreatieplas de Ijzeren man, aan de rechterkant de bomen. Via een op het oog rustgevende plek loopt Rika begin februari 1943 een ongewisse toekomst tegemoet richting kamp Vught. Na aankomst in het kamp werd de groep gevangenen in rijen van vijf opgesteld. Om hen heen de houten barakken waarin ze zouden verblijven. In de barakken stonden stapelbedden van drie rijen hoog. De voorzieningen waren verder zeer beperkt. Nauwelijks wetende wat haar overkwam, viel Rika kort na aankomst in kamp Vught plots in een grote verbazing: ze trof haar zus Esther in het kamp. Esther was vanuit Westerbork overgebracht met een andere groep Joodse gevangenen. Als een wonder, alsof het zo moest zijn, maar de zussen waren weer samen. Dit samenzijn bood steun. Belangrijk in de mentaal en fysiek zware periode die zou volgen.

Het werd steeds drukker in het kamp. Vooral door de toestroom van steeds meer gevangen Joodse kinderen. De kinderen waren onhandelbaar, te jong om te werken en ze droegen ziekten met zich mee. De Duitsers vonden de situatie dermate vervelend, dat ze met een gruwelijke oplossing kwamen. Ze besloten 1298 kinderen per trein naar Sobibor in Polen te vervoeren. Bij aankomst in het kamp werden de kinderen direct vermoord. Rika zag het met haar eigen ogen gebeuren op 6 en 7 juni 1943 en ze ontliep het transport zelf maar te nauwer nood.

Verlichting door Philips

Een klein beetje licht in deze donkere tijden werd gebracht door een door gloeilampen bekend geworden bedrijf: Philips. Het Eindhovense bedrijf had een fabriek in het kamp. De meningen hierover waren verdeeld, omdat Philips hiermee feitelijk gezien deel uitmaakte van het Duitse regime. Toch betekende Philips veel voor de gevangenen. Velen van hen zouden later verklaren dat ze de oorlog dankzij Philips overleefden. Werken voor Philips bood relatieve bescherming in kamp Vught. En het verlichtte de omstandigheden in gevangenschap. De Duitsers koesterden de harde en relatief goed gevoede medewerkers van de fabriek. Rika en haar zus waren twee van hen. In de fabriek maakten ze onder andere knijpkatten. Dit zijn mechanisch aangedreven zaklampen zonder batterijen. Buiten het werk om, trok de groep ook samen op. Ze hadden steun aan elkaar. Zo vormden ze in het kamp een toneelgroep waarin ze binnen de onmogelijkheden toch ontspanning probeerden te zoeken. De groep medewerkers zou later de boeken in gaan als het ‘Philips-kommando’. Dit Philips-kommando zou uitgroeien tot een halve fabriek waar in totaal 3.125 mannen en vrouwen (10% van de totale kampbevolking ) tussen februari 1943 en september 1944 werk vonden. Je moest dus ook geluk hebben om er te kunnen werken. Maar de relatieve veiligheid die de Philips-werkplaats Rika en Esther in Vught bood, duurde tot 6 juni 1944. Het complete Philips-kommando moest per trein op transport. De groep verliet het kamp wederom wandelend langs de IJzeren man, met on hen heen de bomen. Wederom was Rika op weg naar het onbekende. Eindbestemming: concentratiekamp Auschwitz- Birkenau, Polen.

81767

Dagenlang in houten wagons op elkaar gedrukt. Zonder voldoende voedsel en hygiëne. De treinreis naar Auschwitz was zwaar. Auschwitz was een vernietigingskamp. Alle gevangenen werden bij aankomst op het perron geselecteerd en vaak direct naar de gaskamers gebracht. Ook de trein met daarin de zussen Rika en Esther, die nog steeds samen waren, kwam aan op het beruchte perron. Rika was door de reis verzwakt en Esther hield haar overeind. Op het perron gebeurde iets cruciaals voor het verloop van hun leven. De Duitsers herkenden de groep als het Philips- kommando uit Vught. Goede werkers dus, en die hadden de Duitsers nodig voor de oorlogsindustrie. De groep werd weliswaar geselecteerd en gesplitst, maar ze ontliepen gaskamer omdat de Duitsers hen te werk stelden in het naastgelegen kamp Reichenbach, vlakbij Auschwitz. De ene groep van het Philips- Kommando mocht hier al na vier dagen naartoe. De andere groep, met daarin Rika, na 6 weken. Zo ontstond er hoop op overleven. Voor een groep die al zoveel had doorstaan. Ook voor ‘nummer 81766’ en ‘nummer 81767’, zoals de Duitsers Esther en Rika noemden in het kamp. Alle gevangenen werden na aankomst namelijk getatoeëerd met een nummer. Een mensonterende daad, die ook Rika en Esther ondergingen. Rika droeg het nummer voor de rest van haar leven op haar arm. Ook werd haar hoofd kaal geschoren en moest ze haar kleren afstaan.

Alleen verder

In Auschwitz was van een zinvol en menswaardig bestaan geen sprake. Er werd niet gewerkt, de gevangenen moesten alleen regelmatig opstellen in rijen van vijf. Met om hen heen zieke, verzwakte en overleden mensen. De gevangenen wisten wat er in de gaskamers gebeurde en spraken hier vol angst over in het kamp. Rika probeerde haar oren er voor te sluiten. Ze wilde sterk blijven. Voor zichzelf, maar ook voor anderen. Bijvoorbeeld voor haar tante die ook in het kamp zat. Zij was suikerpatiënt dus deelde Rika het weinige eten dat ze kreeg met haar tante. Rika zelf at weinig. De steun die ze aan Esther had, brokkelde af. De zussen hadden al geen geweldige relatie, maar sleepten elkaar er in gevangenschap op momenten doorheen. De houding van Esther werd in Auschwitz echter steeds cynischer. Rika, die ondanks alles moed erin wilde houden, had er last van. Aan hun samenzijn kwam in de zomer van 1944 een einde. Rika werd met 100 tot 150 vrouwen overgeplaatst naar werkkamp Reichenbach. Esther bleef achter in Auschwitz. Zo’n anderhalf jaar na hereniging in Vught, moesten de zussen alleen verder met hun overlevingsstrijd.

In Reichenbach deed Rika hetzelfde werk als in kamp Vught, maar de diensten waren langer. De ene week van 06:00 uur tot 18:00 uur, de andere week andersom. Hoewel de omstandigheden er relatief oké waren, was de Poolse winter van 1944 zwaar voor de gevangenen. Vooral de tochten van het kamp naar de fabriek, met aan hun voeten iets wat je nauwelijks nog schoenen kon noemen. Maar de vrouwen hielden moed en hielpen elkaar. Rika, nog steeds in de puberleeftijd, kreeg steun van een dame met wie ze de dag en nachtdiensten afwisselde. Ze werkten telkens achter dezelfde machine. Na een paar weken legde de dame eten neer voor Rika. Rika hielp op haar beurt de zwakkeren met de wandeltochten van de fabriek naar het kamp. Door hen de te ondersteunen tijdens het lopen. Toch waren waren er in Reichenbach ook Duitsers die menselijke trekjes vertoonden. Een van het Oostfront teruggekeerde bewaker met één been kneep af en toe een oogje dicht als hij eigenlijk moest ingrijpen. En de leider van de afdeling geloofde door het uiterlijk van Rika niet dat ze Joods. Hij was om die reden aardig voor haar.

Als er een god is, waarom gebeurt dit dan?

De strenge winter van 1944 gaat over in die van 1945. De Duitsers waren inmiddels in paniek door de oprukkende geallieerde troepen. Delen van Europa waren al bevrijd en de Russen kwamen steeds dichterbij. In een wanhoopspoging probeerden de Duitsers de sporen van het kamp uit te wissen en de gevangenen te verplaatsen. Het leidde tot de beruchte en gruwelijke ‘dodenmarsen’, ook Rika nam er deel aan. Gevangenen moesten wandelend door de sneeuw en over bergen verplaatsen naar een volgend kamp. Wie niet meer kon, werd ter plekke doodgeschoten. Een zware tocht langs een aantal kampen leidde uiteindelijk tot de Duitse plaats Dresden. Daar werd Rika met andere gevangenen in een open treinwagon verder vervoerd terwijl om hun heen aan alle kanten bommen vielen. In de trein trok Rika een paardendeken over zich heen om niet te hoeven zien wat er allemaal gebeurde. De situatie was levensgevaarlijk, maar de trein bleef ongedeerd. Angst maakte voor Rika inmiddels plaats voor gelatenheid. De oorlog vergde veel van de gevangenen. Velen zaten op hun aller, aller laatste krachten. Rika vroeg zich af: als er een god is, waarom gebeurt dit dan? En wie stopt dit? Een antwoord op die vraag kwam voor Rika op het moment dat de trein in februari 1945 de Duitse stad Hamburg bereikte. Het oprukkende Sovjet- leger bevrijdde de gevangenen. Onwerkelijk, maar de oorlog was voorbij. Direct werd de trein overladen met voedsel door soldaten en mensen die wilden helpen. Tragisch was het dat veel gevangenen zich op dat moment letterlijk hebben dood gegeten omdat ze het vele voedsel nog niet konden verwerken.

De verzwakte Rika, die door het gevangenschap inmiddels leed aan de ziekte tyfus, belandde via Hamburg en Denemarken in Zweden. Daar werden de voormalig- gevangenen opgevangen. Rika kreeg er drie douches achter elkaar, nieuwe schone kleding en eten. Ze voelde zich weer mens. Na drie maanden in een Zweeds ziekenhuis behandeld te zijn aan vlektyfus, ging ze in Zweden werken bij een oude bekende: Philips. En ze ontving een brief van nog een oude bekende: haar zus Esther. Zij overleefde de oorlog en was inmiddels terug in Nederland. Rika maakte haar nog drie maanden durende contract bij Philips eerst netjes af en keerde daarna, op 1 november 1945, ook terug naar Nederland.

Vooruit kijken

Op 10 november 1945, 10 dagen na terugkomst in Nederland ging Rika al weer naar school. Dit haar hielp in het opnieuw zin geven van het leven. Ze werd samen met haar zus geweldig opgevangen in een pleeggezin. Het was geen familie, maar zo voelde het wel. Een jaar na haar terugkomst ontmoette ze de man met wie ze zou trouwen. Ze kregen een zoon en een dochter. Haar zoon werd in Zwitserland rabbijn, de geestelijk leider van de Synagoge. Ook kreeg Rika kleinkinderen en achterkleinkinderen en ze werkte jarenlang met veel plezier bij de krant. Ook ze was nog tientallen jaren actief voor de Liberaal Joodse gemeenschap in Amsterdam. Voor dit werk ontving zij de koninklijke ridderorde.

In een vluchtige opsomming heeft dit veel weg van een ‘happy end’, wat in zekere zin ook zo is want Rika had een mooi leven na de oorlog. Maar we mogen niet voorbijgaan aan het feit dat de oorlog veel kapot maakte voor Rika. Van haar moeders kant van de familie overleefde niemand de oorlog. Van vaders kant overleefden alleen oom Ben en zus Esther. In haar latere leven drukte Rika de oorlog weg. Ze wilde het niet op de voorgrond laten treden, maar de oorlog zou altijd bij haar blijven. Denk alleen al aan de familieverjaardagen die niet meer gevierd werden. Rika bleef tot op hogere leeftijd altijd vooruit kijken. Iets wat kenmerkend is voor de manier waarop zij de oorlog beleefde en overleefde. Op 10 november 2010 vroegen we Rika om een boodschap voor de jeugd van vandaag en morgen. Daarin riep zij op tot wat meer verdraagzaamheid. Een boodschap, die ook nu nog relevant is.