“Het is hun schande geweest, niet die van mij”

Gezin en opvoeding

Bloeme Evers-Emden werd geboren op 5 juli 1926 in een arm arbeidersgezin. Ze was de oudste van drie kinderen. Een van haar zussen overleed echter al op jonge leeftijd. Bloeme en haar zus Fia groeiden op in een warm en liefdevol gezin in de van Woustraat te Amsterdam. Haar ouders, Emanuel Emden en Rosa de Vries, zagen in Bloeme een ‘genietje’ en gunden haar het kwalitatieve onderwijs dat zij zelf nooit hadden kunnen genieten. Zodoende kreeg ze de bijzondere mogelijkheid om onderwijs te volgen aan een school met een vergevorderd leerplan. Deze scholing heeft ze goed doorlopen, tot grote tevredenheid van haar ouders. Emanuel was diamantbewerker en haar moeder Rosa naaister. Bloeme’s vader had het godsdienstige leven afgezworen onder invloed van de idealen van de arbeidersbeweging, waar hij een rol in speelde. Ondanks een gebrek aan religieuze opvoeding had ze al heel vroeg eens sterk joods groepsgevoel. Dit kwam gevoel kwam voort uit haar omgeving, waarin ze zich omringde met joodse vrienden en familie. Het joodse leven van voor de oorlog beschreef ze als ‘niet zozeer religieus als wel een stuk herkenning van elkaar’.

Haar vader was erg politiek bewust en schroomde niet zijn diepe bezorging te delen met zijn dochter over de ontwikkelingen in Duitsland in de jaren voorafgaand aan de oorlog. Bloeme werd zo vaak in de politiek betrokken door haar vader. Toen ze een jaar of twaalf was kwam ze naar eigen zeggen geheel toevallig in een zionistische jeugdverenigingterecht. Daar viel haar hart op zijn plaats; ze vond het geweldig. Om lid te worden moest ze een dubbeltje betalen. Ondanks haar kosmopolitische opvoeding liet haar vader haar met een dubbeltje opzak lid worden van die nationalistische organisatie. ‘Hij respecteerde de mening van een twaalfjarige’, zo sprak Bloeme uit dankbaarheid naar haar vader. Ze bleef lid tot de organisatie werd verboden door de Duisters.

Omzwervingen gedurende de onderduikperiode (periode 1943-1944).

Toen Bloeme veertien jaar oud was, brak de oorlog uit. Al snel ontving ze een oproep om zich te melden voor deportatie, maar door toedoen van haar vader werd ze vrijgesteld van deportatie. Hij trof bij de ‘Zentralstelle für jüdische Auswanderung’ in Amsterdam een sympathieke Duister die ‘gesperrt’ op haar oproep stempelde, waarmee ze werd vrijgesteld van deportatie. Toen haar ‘sperr-stempel’ verlopen was, werd ze gewaarschuwd door een vriend dat de Duisters haar zouden komen ophalen. Ze haalde diezelfde dag nog haar diploma van het hbs, nadat ze van de schooldirecteur toestemming had gekregen om al haar examenvakken tegelijk af te leggen. Later die avond brachten de Duisters haar naar het verzamelpunt voor Amsterdamse joden: de Hollandsche Schouwburg. Vanuit hier werden joden via Vught of Westerbork gedeporteerd naar concentratiekampen. Ze volgde het advies van haar moeder om ongeregistreerd te blijven succesvol op. Het lukte Bloeme namelijk zonder registratie het gebouw binnen te glippen. Hierna deed zich de mogelijkheid voor om te ontsnappen en die heeft ze niet onbenut gelaten: ze deed zich voor als een van de begeleidsters van een groep jonge kinderen die dagelijks naar de crèche aan de overkant van de Hollandsche Schouwburg werd gebracht. Zo wist ze door het oog van de naald te kruipen.

Vanaf 1943 werd besloten dat Bloeme zou moeten onderduiken. Haar vader daarentegen durfde niet onder te duiken, hoewel haar moeder dit wel graag wilde. Als enige uit het gezin zou Bloeme de oorlog overleven. Haar ouders en zus Fia werden gedeporteerd en vervolgens vermoord in Sobibor. Gedurende een periode van vijftien maanden verplaatste Bloeme zich als jonge adolescente in haar eentje naar zestien verschillende onderduikadressen. Ze dacht met grote dankbaarheid terug aan de mensen die haar hebben geholpen onder te duiken: “Ik had een opvangadres waar ik in noodgevallen altijd welkom was, daar heb ik meerdere keren gebruik van moeten maken. Maar de vrouw des huizes zweette de angst die ze had uit. Vele jaren later heb ik dat aan haar graf gememoreerd; dat is heldendom, om ondanks grote angst hulp te bieden. Dat is heldendom.’ Gedurende deze onzekere periode putte ze haar krachten uit de hoop dat er ooit een einde aan zou komen. Zelf sprak ze van ‘de wanhopige hoop’. Daarnaast noemt ze ook de innerlijke levenskracht: de wil om te leven. Na vele omzwervingen werd ze in augustus 1944 opgepakt uit haar laatste onderduikadres, nadat iemand haar had verraden. Toen ze haar eigen naam naar al die tijd hardop kon uitspreken, ‘proefde dat als honing op je tong’.

Westerbork

Evers-Emden spendeerde twee weken in een gevangenis, de Haagsche Veer in Rotterdam, gevolgd door veertien dagen in Westerbork. Hier verbleef ze in een strafbarak en moest ze gedwongen arbeid verrichten in een batterijenfabriek. In Westerbork trof ze ook een aantal bekenden, onder wie Leny de Jong die een goede vriendin zou worden. Op 3 september 1944 werd Bloeme per trein vanuit Westerbork op transport gezet richting het concentratiekamp in Auschwitz.

Auschwitz-Birkenau

Op 5 september 1944 bereikt Bloeme het concentratiekamp in Auschwitz na een reis van twee dagen. Bij aankomst werd ze ontdaan van al haar haren en naakt voorgejaagd door een groep mannen, waarna haar een nummer werd getatoeëerd op de arm. Dit nummer heeft ze nooit laten verwijderen, want zo zei ze: ‘Het is hun schande geweest, niet die van mij.’ Tekenend voor de sfeer in Auschwitz was het ontbreken van elke vorm van natuur. Geen torretje wilde daar groeien’. Het staat Bloeme nog bij dat ze bij aankomst in Auschwitz heeft gewacht bij de ingang om te zien wie er nog meer aankwamen- ‘Je hoopte maar dat je niemand kende’. Dit was de plek waar haar pad kruiste met die van de familie Frank. Samen met Anne en Margot, die Bloeme al kende van het Joods Lyceum in Amsterdam, kwam ze in dezelfde barak terecht. Later zou in het kamp een selectie volgen welke gevangenen op transport richting Libau zouden worden gezet. Anne mocht niet mee, vanwege gezondheidsproblemen en haar zus Margot wilde haar niet in de steek laten. Volgens Evers is dit hun dood geworden.

Vanaf het moment dat Evers voet zette in Auschwitz, realiseerde zij zich dat alles anders zou zijn dan dat ze had geleerd. Ze zou zich moeten aanpassen om enige kans op overleven te hebben. In Auschwitz ondervond ze allerlei pesterijen en ook lichamelijk is zij ernstig toegetakeld. Een flinke klap heeft haar trommelvlies hevig geraakt en hier heeft ze nog tientallen jaren last van gehad.

De dagen werden grotendeels gevuld met dezelfde activiteiten namelijk op appèl staan en het verrichtten van arbeid. De gevangen in het kamp werden aan het werk gesteld om zinloze arbeid te verrichten. Zo moest Bloeme een stapel stenen dragen en een kilometer verderop neerleggen om diezelfde stapel stenen weer terug op zijn oorspronkelijke plaats te leggen. Deze vorm van arbeid was voor allen zeer demotiverend en uitputtend, aangezien ze slechts een waterige soep en wat beschimmeld brood te eten kregen. Onder al deze ellendige omstandigheden had Bloeme een houvast, die een tegenwicht bood tegenover alle verschrikkingen. Ze maakte onderdeel uit van een groep van dertien vrouwen. Volgens Evers was er een grote behoefte om de dingen niet alleen te beleven. Voor haar is het geloof in de mensen om haar heen van betekenis geweest om te kunnen overleven. Zonder groep was men er veel slechter aan toe, zo zei ze. Als groep deelden zij de slogan: “Zij zijn gek en wij zijn normaal”. Deze vriendschap en onderlinge lotsverbondenheid uitte zich in verschillende vormen; zo spraken ze elkaar bemoedigende woorden toe, respecteerden ze elkaars eigenheid, telden ze de dagen en zo nodig redden zij elkaars levens.

Bloeme heeft grote kracht geput uit deze solidaire groep kampvriendinnen. Vijf van hen stierven in Auschwitz en de resterende acht gingen later mee richting Libau.

In Auschwitz zijn Evers-Emden en haar groep kampvriendinnen ternauwernood aan de dood ontsnapt. De barakken werden leeggehaald door de Duitsers en alle gevangene werden richting de gaskamers gestuurd. De deuren van de barak waar Bloeme en haar vriendinnen in verbleven werden door een kampbewaker opengezet. Hierdoor zouden de Duisters hebben gedacht dat hun barak al leeg was gehaald. Op deze manier zijn de levens van duizenden vrouwen in de barak gespaard. Voor haar is de vriendschap met deze groep vrouwen een uitzonderlijke band geweest die altijd is blijven bestaan. Ook na afloop van de oorlog onderhield ze contact met hen, maar ze spraken nooit echt over wat ze hadden meegemaakt samen. Daarvoor was de oorlog nog te dichtbij.

Libau- ‘Tegen gas kun je niet op, maar dit wel’

Na vijftig dagen in Auschwitz vertrok Evers eind oktober 1944 per trein richting Libau. In de trein zat zij naast een Poolse vrouw die haar in het Jiddisch toesprak: ‘Wij rijden uit het leven.’ De omstandigheden hier waren een kleine vooruitgang ten opzichte van Auschwitz, maar nog steeds ellendig. De vriendschap ontstaan tussen de groep vrouwen in Auschwitz zette zich ook voort in Libau. Zij werden te werk gesteld in een fabriek buiten het kamp. Hier moest ze dwangarbeid verrichten die bestond uit het werken aan kettingen die voor tanks gebruikt zouden worden. Dit was uitputtend werk, gezien hun zware ondervoeding.

Ze gaf zich echter nooit over aan een gevoel van verslagenheid, want ze zag zelf goed in dat de dood dan snel nabij was. ‘Tegen gas kun je niet op, maar dit wel.’ Met bewondering dacht ze terug aan de ongelofelijke veerkracht van een groep vrouwen in haar barak. Onder leiding van een dichteres schreven de vrouwen teksten en liederen die ze op hun vrije zondagmiddag voordroegen aan hen. Bloeme duidde hun geestkracht om met spot op hun eigen situatie te beschrijven als bijzonder.

Via een groep jongens die als dwangarbeiders in dezelfde fabriek als Bloeme werkten, bleef zij op de hoogte van de politiek. Een van deze jongens werd het vriendje van Bloeme. Een Franse jongen genaamd Bernard. Hij zag haar als mens ondanks, zo zei ze zelf, haar ‘vermagerde armoedige verschijning’. Hij gaf haar een belangrijk gevoel van eigenwaarde en uitte zijn liefde met kleine gebaren, zoals extra eten en de gift van een medaillon met hun intialen. Dit was een lichtpuntje in haar leven.

In Libau had Bloeme een voorspellende droom: Het was november ’44 en ze droomde dat ze bevrijd zou worden op de eerste zonnige dag in mei. Niets bleek minder waar: de eerst zeven dagen van mei regende het aan een stuk door, maar op 8 mei 1945 ging de zon stralend op. Dit was de dag van de bevrijding. Bloeme ervaarde een diepe vreugde en om haar heen vielen mensen elkaar huilend om de hals. ‘Ik groeide vijf cm en keek naar boven en zag de zon als voor het eerst na al die tijd.’

Bloeme begon samen met haar kampvriendinnen en de groep jongens die ze hadden leren kennen in de fabriek aan de terugreis naar Nederland. Dit gebeurde via verschillende transportmiddelen, maar voor een groot deel ook te voet. Elke jongen nam een vrouw onder zijn hoede die lichamelijk ernstig verzwakt waren. Via verschillende omzwervingen kwamen zij in Nederland terecht. Hier werd Bloeme geconfronteerd met de hartverscheurende realiteit dat ze vrijwel haar hele familie verloren had.

De nasleep van de oorlog

Na de oorlog heeft Bloeme een nieuw leven opgebouwd, maar ze keek nog altijd met groot verdriet terug op haar grote verliezen. Samen met haar echtgenoot Hans Evers heeft Bloeme een groot gezin gesticht. Ze was moeder van zes kinderen, had 32 kleinkinderen en 26 achterkleinkinderen. Haar grote nageslacht noemde ze haar wraak op Hitler, ter compensatie van de grote verliezen die ze heeft geleden. Op 36-jarige leeftijd studeerde ze psychologie, waar ze later op haar 64e nog in zou promoveren. Ook heeft ze meerder boeken geschreven over ondergedoken kinderen. Ze heeft op bewonderenswaardige manier de levenskracht gevonden om zichzelf nog zo druk bezig te houden met allerlei activiteiten Ze sprak zelf van een rusteloze energie die ook veel andere ex-concentratiekampbewoners ondervinden. Bovendien was Bloeme erg belangrijk in de Joodse gemeenschap. Ze zag het als haar taak om jodendom te laten voortbestaan. Ze deed alles in haar vermogen om het jodendom te koesteren en te bewaren. Het was voor haar een manier om mensen met elkaar te verbinden. Ze zag hierin grote noodzaak, omdat ze de discriminatie van groeperingen nog altijd had zien bestaan en de geschiedenis hierover ook volgeschreven staat. Bloeme overleed op 18 juli 2016 in Israël. Ze laat een belangrijke boodschap achter aan de jeugd: “Wees een behoorlijk mens”.

(videofragment 01:07:21-01:07: 34)

Bloeme Evers-Emden

Blog geschreven in januari 2022 door Emma op het Veld op basis van het interview door Herman Teerhöfer