Sonja zat drieënhalf jaar in een vrouwenkamp, tijdens de Japanse bezetting van voormalig Nederlands Indië. Samen met haar moeder, haar zus en haar jongere broer. In dit interview deelt ze haar herinneringen aan de kamptijd. Ook vertelt ze over haar leven als kind in het Indië van voor de oorlog.
Levensloop
Voor de oorlog
Sonja is in 1930 geboren in Suriname. Haar vader Jef was daarheen uitgezonden als militair. Samen met zijn vrouw Jeannette woonde hij in Paramaribo en daar werden hun twee eerste kinderen geboren: Mea (1929) en Sonja (1930). Later in 1939 kregen ze hun derde kind, Jef. In 1933 trad vader Jef in dienst van het K.N.I.L. en verhuisde het gezin naar voormalig Nederlands Indië. Sonja was toen drie jaar oud.
Tijdens de oorlog
Tijdens de Japanse bezetting is Sonja samen met haar moeder, haar zus en haar jongere broer gevangen geweest in een vrouwenkamp. In totaal drieënhalf jaar. Haar vader vocht in die tijd tegen de Japanse bezetter en is later gevangen genomen. Na de bevrijding is het gezin herenigd en teruggegaan naar Nederland.
Na de oorlog
In april 1946 kwam Sonja naar Nederland, samen met haar moeder, zus en broer. Sonja’s moeder regelde dat haar dochters werden ondergebracht bij familie en dat ze naar de middelbare school (HBS) in Heerlen gingen. Zelf keerde ze met haar zoon, voor enkele jaren terug naar Indonesië waar haar man als militair nog zaken moest afhandelen.
Sonja en haar zus Mea begonnen hun middelbare school met een achterstand. Ze staken al hun energie in het schoolwerk, de blik gericht op de toekomst. Na de middelbare school studeerden ze allebei tandheelkunde in Utrecht. Daar ontmoette Sonja haar man George Schols met wie ze trouwde in 1959. Samen voerden ze een tandartspraktijk in Brunssum. Daarnaast werkten ze beiden als schooltandarts. Ze kregen vier kinderen en vier kleinkinderen.
Toen Sonja al in de zestig was, ging ze in deeltijd theologie studeren bij de UTP in Heerlen. Ze behaalde de lesbevoegdheid tot eerstegraads leraar in godsdienst en levensbeschouwing. Na haar pensioen als tandarts deed ze verschillende vormen van vrijwilligerswerk: lezen in de kerk, doopcatechese geven, gebedsdiensten verzorgen en zieken bezoeken in een verpleeghuis.
Sonja heeft haar kinderen en kleinkinderen vanaf dat ze klein waren veel verteld over haar jeugd en over het kamp.
Om haar herinneringen te ordenen en vast te leggen, schreef ze in 2012 een boek met de titel ‘Mijn Indische Achtergrond’.
Drie locaties van het kamp
Het kamp waar Sonja zat is twee keer verhuisd.
Kamp 1: het Missiecomplex in Padang (februari 1942 – oktober 1943)
Het missiecomplex bestond uit scholen en een kerk. De mensen lagen met meerdere gezinnen in schoollokalen.
Kamp 2: de Boei, een gevangenis in Padang (oktober 1943 – december 1943)
De Boei was een gevangenisgebouw voor 500 personen. Nu moesten er zo’n 2400 vrouwen en kinderen verblijven. Voordat de vrouwen er kwamen, was de Boei het mannenkamp. De mannen hadden bij hun vertrek moedwillig alle wc’s dichtgestopt, niet wetende dat na hen de vrouwen hier nog moesten leven. Van alle drie de kampen waren de leefomstandigheden in de Boei het meest erbarmelijk.
Kamp 3: Bankinang, een kamp in de rimboe (december 1943 – augustus 1945)
Dit kamp was nieuw gebouwd. De mensen leefden in barakken op vlonders in twee etages. Ieder gezin moest zijn rantsoen zelf bereiden. Dat gebeurde op de kookplaats met zelf te maken vuurtjes. Het brandhout moest in het bos worden gekapt. In dit kamp werd de honger het ergst. De mensen raakten steeds verder verzwakt. Wie een besmettelijke ziekte had zoals dysenterie, werd afgezonderd in de ziekenbarak waar velen ook stierven.
Fragment 1: Bij Baboe in de kampong
Sonja’s vader is voor de oorlog verschillende keren overgeplaatst, steeds op Sumatra. Overal leidde het gezin een luxueus leven in grote huizen met diverse bediendes. De baboe was het kindermeisje. Sonja en Mea waren dol op haar. Als hun ouders ’s middags hun slaapje deden, mochten de meisjes met Baboe mee naar haar huisje in de kampong. In dit fragment vertelt Sonja over deze bezoekjes. En hoe die voor Mea en haar een andere wereld openden.
Fragment 2: ‘Prinsesjes waren we’
In dit fragment vertelt Sonja meer over het comfortabele huishouden in het Indië van voor de oorlog. Het verschil met de latere kamptijd kon niet groter zijn. Interviewer Herman geeft een rake typering.
Fragment 3: Het eerste kamp, het missiecomplex
Toen de Japanners het land binnenvielen is Sonja’s moeder met haar drie kinderen gevlucht. Sonja’s vader bleef achter om als militair zijn werk te doen. Moeder en kinderen kwamen in Padang terecht. Na enige tijd kregen alle Nederlanders van de Japanners de opdracht zich te melden voor internering. De mannen apart van de vrouwen en kinderen. Zo kwam Sonja met haar moeder, zus en broer in het eerste kamp: het missiecomplex. Totaal zo’n 2400 vrouwen en kinderen. In elk klaslokaal en in de kerk verbleven meerdere gezinnen. Met matrassen op de grond. Hier hebben ze meer dan anderhalf jaar doorgebracht. In dit fragment beschrijft Sonja het voedsel dat werd versterkt. En ze vertelt wat de ‘oebietijd’ inhield.
Fragment 4: Verhuizing naar de Boei
Op een dag zagen de vrouwen vrachtwagens langsrijden met mannen uit het mannenkamp. Kennelijk werd het mannenkamp verplaatst. En de vrouwen begrepen dat ook voor hen een verhuizing op handen was. Ter voorbereiding maakten ze pakketjes met spullen en voedsel. Voor de kinderen werden rugzakjes genaaid.
Dan komt inderdaad het moment waarop iedereen het missiecomplex moet verlaten. Te voet naar de Boei. Met alle spullen die je maar kon sjouwen of slepen. Aangekomen in de Boei zien ze tot hun schrik de betonnen vloeren waarop geslapen moet worden. De bultzakken (matrassen) waren achtergebleven in het missiecomplex. Sonja vertelt in dit fragment met welke inspanning Mea en zij die bultzakken de volgende dag nog hebben weten te redden.
Fragment 5: ‘Het was verschrikkelijk in de Boei, verschrikkelijk’
Zo’n 2400 vrouwen en kinderen opeengepakt in een gevangenisgebouw voor 500 mensen. De wc’s waren verstopt. ‘We liepen met onze blote voeten door de poep’. Dysenterie brak uit. Iedereen werd ziek. Het was regentijd en velen hadden geen droge plek. Er was geen centrale keuken. Dus iedereen moest nu voor zichzelf koken. ‘Maar we kregen ons eten niet gaar’. In het fragment vertelt Sonja over de verschrikkingen van de Boei.
Fragment 6: Verhuizing naar het rimboekamp
Na twee maanden verblijf in de Boei volgt de verhuizing naar het laatste kamp. Dit lag bij Bankinang. In het fragment vertelt Sonja hoe deze verhuizing in zijn werk ging. En over de reis per trein en vrachtwagen diep de rimboe in.
Fragment 7: Hout kappen om te koken
Het voedsel werd afgepast per gezin. Kinderen kregen minder dan volwassenen. Ook in Bankinang moest elk gezin zelf zijn eten koken. Dit was de taak van Sonja en Mea. Ze kookten elke dag op de kookplaats waar ze zelf voor vuur moesten zorgen. Hout kappen in het bos was een van de verplichte corveetaken. Sonja was de sterkste van het gezin en zij zat in de houtploeg. In dit fragment vertelt ze wat erbij kwam kijken om te voorzien in droog brandhout.
Fragment 8: Onderlinge solidariteit
Sonja vertelt dat de gezinsleden onderling zeer solidair waren. ‘We hielpen elkaar waar we maar konden’. Buiten het gezin was het meer ieder voor zichzelf. Toch ondernamen mensen wel actie als iemand werkelijk in nood was. Sonja herinnert zich daar een opmerkelijk voorbeeld van.
Fragment 9: ‘Zo was mijn moeder’
Sonja’s moeder, Jeannette, was lichamelijk zwak maar mentaal sterk. ‘Mijn moeder deed het met haar hersens. Mea en ik waren de werkpaarden’. ‘Wij moesten altijd koken, corvee doen, de was doen, op ons broertje passen …’
Ze was een vrouw van principes, de moeder van Sonja. Ook in het kamp. In het volgende fragment geeft Sonja een voorbeeld waaruit blijkt hoe haar moeder bleef vasthouden aan beschaafde omgangsvormen.
Fragment 10: Verjaardagen in het kamp
Sonja vertelt in dit fragment hoe het gezin elke verjaardag toch nog een feestelijk karakter wist te geven.
Fragment 11: Pak slaag van de Japanner
Drie keer heeft Sonja met eigen ogen gezien hoe iemand is geslagen. In dit fragment beschrijft ze hoe mevrouw Kaptein zich de woede van een Japanse soldaat op de hals haalde.
Fragment 12: Op appel staan
Sonja wist wat kon gebeuren als je een Japanse soldaat kwaad maakte. In dit fragment vertelt ze over een angstig moment toen haar moeder moest buigen.
Fragment 13: Leven met de dood
Als je bloed in de ontlasting had (dysenterie), moest je naar de ziekenbarak. Veel mensen stierven daar ook. Sonja’s moeder heeft meerdere keren in de ziekenbarak gelegen. Ze werd steeds zwakker. Waar mogelijk probeerden Sonja en Mea haar wat extra eten te bezorgen. De oorlog had voor haar niet veel langer moeten duren. In het fragment vertelt Sonja over de angst dat haar moeder dood zou gaan.
Fragment 14: Een Katholiek uitvaartritueel
In het kamp zaten mensen van alle geloofsovertuigingen. Sonja’s familie was Katholiek. In dit fragment beschrijft ze het ritueel waarmee de doden het kamp verlieten.
Fragment 15: Wat hield u op de been?
Herman vraagt: ‘Wat hield u in het kamp op de been, die laatste maanden?’ Sonja denkt na en antwoordt kort: ‘We hielden ons niet op de been. De dood kon zo aanwezig zijn’. Ze bedoelt dat voor haar alleen overleven aan de orde was. Buiten dit interview, zegt Sonja dat ze in die tijd een jonge puber was. Het zoeken van mentaal houvast was niet iets waar ze toen bewust mee bezig was. Alles draaide om overleven in de ellende van het moment. Tegelijk voelde Sonja wel hoe haar moeder de moed erin hield. Binnen het gezin voerde zij krachtig regie, gedurende de gehele kampperiode. En ze had ambities voor haar kinderen na de oorlog. Sonja zelf had een meer eenvoudige toekomstdroom. Daarover vertelt ze in dit fragment.
Fragment 16: ‘De Indonesiërs moesten ons niet meer’
De capitulatie van Japan was op 15 augustus 1945. Het nieuws van de bevrijding bereikte het kamp op 22 augustus. Vanaf dat moment was er ook weer genoeg te eten. Het duurde echter nog enkele maanden voordat Sonja en haar familie het kamp voorgoed konden verlaten. Inmiddels was het in Indonesië voor de Nederlanders niet meer veilig. ‘Ze moesten ons niet meer’. In het fragment toont Sonja het gebaar waarmee de Indonesiërs dit duidelijk maakten.
Fragment 17: ‘We hebben meteen vergeven’
In dit fragment vraagt Herman: ‘Kan u de Japanners vergeven?’ Sonja antwoordt zonder aarzeling.
En ze vertelt hoe haar moeder op dit punt een daad stelde, nog voordat ze het kamp verlieten.
Fragment 18: Mijn boodschap voor de jeugd
Tekst: Camiel Schols, 23 oktober 2022, naar aanleiding van het interview door Herman Teerhöfer op 13 juli 2022
Geef een reactie